Vertaald
De Samoerai door Shusako Endo. Vertaling Bartho Kriek. (De Arbeiderspers, 286 p., f39,50). Er wordt vermeldt dat De Samoerai op uitdrukkelijk verzoek van de auteur uit het Engels is vertaald, maar niet dat de Engelse vertaler Van C. Gessel ‘kleine concessies heeft gedaan aan de westerse smaak’. Hij heeft de tekst, weliswaar met Endo's toestemming, ingekort door bondiger te schrijven en herhalingen (die in Japanse literatuur een speciale functie hebben) eruit te laten. Dat is slordig. Gelukkig blijft het een schitterende roman. Endo heeft als basis voor zijn (zesde) roman een vergeten hoofdstuk uit de Japanse geschiedenis genomen. In 1613 worden vier samoerai van lage rang, op last van de keizer, per schip naar Mexico gestuurd. De buitengewoon ambitieuze missionaris (de Spaanse franciscaan Velasco) reist mee als tolk. Doel van de reis is in Mexico handelsmonopolies te verwerven in ruil voor het recht voor Europese missionarissen om Japan te kerstenen. Als ze in Mexico hun doel niet bereiken probeert Velasco het hogerop: bij de paus. De tocht is echter gedoemd te mislukken. Je kunt de roman lezen als een reisverslag: Endo heeft zich goed ingeleefd in de situatie van de zeventiende-eeuwse reiziger, maar het is meer een ideeënroman. Je krijgt een aardig beeld van de praktijken van de katholieke kerk en van de Japanse machtstructuren. Velasco heeft aardse ambities: de rivaliserende jezuïeten verslaan, en spirituele: de heidense Japanners bekeren. Om die twee doelen te bereiken schuwt hij geen enkele intrigantenpraktijk. Een van de samoerai is de eenvoudige, onbemiddelde Hasekur Rouemon, die als een onopvallende boer, zonder ambities, door het leven gaat. Hasekur weet op een gegeven moment dat hij misbruikt wordt, maar de ondergeschikte edelman doet alles voor zijn vorst. Het staatkundig systeem eist trouw, de prijs voor zijn loyaliteit is hoog. Hij heeft ‘de pech meegezogen te
worden op het veranderende tij van de overheidspolitiek’. Als hij na zeven jaar thuis komt, wacht hem geen beloning maar eerder straf voor het feit dat hij - voor de vorm, om de paus te imponeren en de opdracht te kunnen vervullen - zich heeft laten dopen. De christenen worden hevig vervolgd in Japan. Dan voelt hij de behoefte ‘aan iemand - al is die iemand maar een zieke schurftige hond - die je nooit verraadt, nooit in de steek laat’. Velasco heeft toch een ziel gewonnen.
De zeven dagen van de mens door Abdoel Hakiem Kasim. Vertaling Richard van Leeuwen en Johan de Bakker. (Het Wereldvenster/Standaarduitgeverij. 196 p., f24,50) Het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur heeft veel kritiek te verduren, maar dank zij de erdoor verleende subsidie is de vertaling mogelijk gemaakt van de in 1969 verschenen Egyptische roman De zeven dagen van de mens, gesierd door een sfeervol omslag, voorzien van een verklarende woordenlijst en een verhelderend nawoord van de arabiste Hilary Kilpatrick en verschenen in de Nabije Oostenreeks. Het hoofdthema is de verandering in het leven en de levensvisie die Abd al-Aziez ondergaat als hij van boerenzoontje een ontwikkeld man wordt. Zoals je in veel niet westerse literatuur ziet is deze ontwikkeling gekoppeld aan de tegenstelling platteland-stad. In het dorpje in de Nijldelta waar hij geboren is werkt zijn vader Hagg Kariem overdag ‘op het land tot zijn handen ervan scheuren’; 's avonds blikt hij als vriendelijk en wijs man, leider van de derwisjen, met zijn broeders - die dezelfde van godsdienst doortrokken levensbeschouwing delen - vredig terug op het zwoegen van de dag. Dit dorpsleven vormt een schril contrast met de stad waar Abd al-Aziez studeert, uitgedaagd wordt door verlokkingen als films en vrouwen, waar hij kennis maakt met andere waarden en waar zijn afkeer van het leven dat de boeren leiden, groeit. Het conflict bereikt zijn hoogtepunt als de zoon zijn vader en diens vrienden toeschreeuwt: ‘Wat doen jullie eigenlijk... Waar gaan jullie heen... Waar komen jullie vandaan... Afgodendienaars!’ Maar het dorpsleven verandert ook; Hagg Kariem takelt af en zijn zoon keert terug, gedreven door emotionele bindingen. De stijl is poëtisch; de opbouw knap: we volgen de hoofdpersoon ongeveer vijftien jaar van zijn leven, gedurende de zeven dagen die een bedevaart aan voorbereiding en
reizen in beslag neemt. Flashbacks beschrijven zijn gevoelens in vroegere jaren.
Rudolf door Marian Pankowski. Vertaling Edith Klapwijk (In de Knipscheer, 128 p., f32,50). De schrijver Pankowski is al sinds de oorlog in Brussel verbonden aan de Université Libre maar schrijft nog steeds in het Pools. Van hem zijn al een roman, korte verhalen en traktaten vertaald. Hij heeft hier een flink aantal bewonderaars. In de roman Rudolf probeert Pankowski op een afstandelijke manier een beeld te geven van het perverse leven dat een zeventigjarige Duitser Thomas - Rudolf voor intimi - achter de rug heeft. De ik-figuur, een Poolse professor, fungeert als waarnemer die noteert wat Thomas/Rudolf hem over zijn leven vertelt. De schrijver slaagt er niet in de afstand te bewaren en raakt steeds meer gefascineerd door de schaamteloze avonturen van zijn in Brussel verworven vriend. Hij sputtert nog voorzichtig tegen door te zeggen: ‘Ik waardeer uw eerlijkheid, wat niet wegneemt dat sommige dingen me tegen de borst stuiten.’ Ik kan zijn fascinatie nauwelijks delen. De beschreven avonturen zijn niet spannend of prikkelend maar vooral grof en gelardeerd met vrouwenhaat; hoewel moederliefde uiteraard de kop opsteekt. Sadistische, warrig beschreven seksscènes - soms in briefvorm - geven weer hoe de geilaard van zijn vunze leven genoten heeft. Gewrongen taalgebruik en quasi-poëtische zinnen moeten het verhaal een literair tintje geven (‘De trein glijdt door de mist, er valt een fijne aluminium sneeuw’). Intussen knopen heren op leeftijd hun gapende gulpen dicht, houden ze hun zaakjes in de hand, wordt er naar blonde urine gekeken en herinnert men zich hoe er vroeger stevig gepompt werd. De hooggeleerde ‘ik’ probeert zich nog te verschuilen achter formuleringen als: ‘- ik inwoner van Absurdië, veroordeeld tot het dragen van het kostuum van de burger uit de Republiek van Geloof, Hoop en Liefde.’
MARIJKE HILHORST