Sympathische trekken
Deze uitvoerige, goed geschreven en spannende biografie levert nog meer problemen op dan die van Mao, welke Terrill in 1980 publiceerde. In de eerste plaats: Terrill heeft een schat van gegevens uit allerlei Chinese bronnen aangeboord, maar over de betrouwbaarheid van die bronnen - variërend van interviews met een exminnaar van Jiang Qing, bijna vijftig jaar naar na dato, tot filmblaadjes uit Sjanghai uit de jaren dertig - heeft hij niet veel te zeggen. Er is waarschijnlijk geen land ter wereld waar zo geroddeld wordt als de Volksrepubliek, en het grote probleem van vrijwel alle literatuur over leven en daden van contemporaine Chinese politici is de mate waarin zelfs de meest serieuze artikelen gelardeerd zijn met - meestal op de politieke stemming van het ogenblik - afgestemde geruchten. Over hetzelfde incident zijn vaak tenminste drie elkaar tegensprekende, maar op zich zelf plausibele relazen in omloop. Terrill doet weinig moeite dit historisch-ambachtelijke probleem zelfs maar in concreto aan te wijzen. (Niet dat hij onkritisch is: op talloze punten toont hij aan dat het verhaal dat Jiang Qing in Roxane Witkes Comrade Chiang Ching over haar leven vertelde feitelijk niet klopt.) Daar staat tegenover dat Terrill nogal eens bedenkelijk afzakt tot een Privé-stijl. Dat hij zijn hoofdpersoon denkend opvoert, en een voorkeur toont voor scenische openingen (alsof hij een filmscript schrijft) reken ik hem meer aan dan de uitgebreide aandacht voor de amatorische kwaliteiten van Jiang en het liefdeleven van haar en Mao Zedong. Chinese politiek onder Mao degenereerde tot hofpolitiek, en hofpolitiek was in niet onaanzienlijke mate seksuele politiek. Jiang Qing deinsde er in de jaren zeventig niet voor terug een jonge minnaar, tafeltenniskampioen, tot minister van Sport te maken. Het hof van Mao is een onderwerp Procopius waardig.
Jiang Qing
Het zwakste punt van Terrill is - net als bij zijn biografie over Mao - zijn ambivalentie ten opzichte van zijn onderwerp. Aan de ene kant lijkt mij deze onvermijdelijk, en zelfs sympathiek. Een biografie schrijven over iemand die men al van te voren een monster of heilige vindt leidt maar zelden tot een goed resultaat. Het beeld van een naar onafhankelijkheid strevende vrouw, die zich met grote wilskracht probeert vrij te maken in een door mannen en voor mannen door gunstige gebruiken en tradities gedomineerde wereld - Ibsens Nora was Jiangs succesrol op het toneel, een rol waarmee ze zich bleef indentificeren - dat beeld heeft sympathieke trekken. Het rechtvaardigt echter in het geheel niet de onzinnige zin waarmee Terrill zijn boek besluit: ‘One day, when the political cards have been reshuffled, a new Chinese government may declare with deep conviction that the case against Jiang Qing was, to quote Deng's deeply convinced words on Jiang's case against him during the Cultural Revolution, “the biggest unjust charge in Chinese Communist history”.’ Hoewel dit er letterlijk niet staat, suggereert Terrill hier dat hij zich in zo'n rehabilitatie zeer wel zou kunnen vinden.
Maar zijn hele boek laat zien dat Jiang Qing haar hele leven een haatdragende, rancuneuze vrouw was, die zich nooit inhoudelijk verdiepte in politieke of artistieke vraagstukken, en alleen maar gedreven werd door een pathologische drang naar macht; die van alle echte en vermeende krenkingen welke ze in haar leven ondervond universele politieke strijdpunten maakte. In een voetnoot verdedigt Terrill notabene zelf de visie dat Jiang Qings persoonlijke drama de sleutel tot de Culturele Revolutie is: van politiek, en van politieke ideeën had ze geen weet, schrijft hij daar; alle beschuldigingen en verdachtmakingen die ze tijdens de Culturele Revolutie tegen haar slachtoffers inbracht zijn feitelijk vals en onjuist gebleken. Haar hele volwassen leven is één lange zucht naar wraak en macht, voegt hij daar nog aan toe, en in de interviews met Witke gaat het nooit over politiek, maar altijd over persoonlijke vijanden - iedereen die haar in Sjanghai niet door dik en dun had gesteund, of zelfs maar getrouwd was met een man waarop zij toen verliefd was geweest, zou er tijdens de Culturele Revolutie aan geloven - kleren, ziekten, familie. The White-Boned Demon is een verschrikkelijk boek: het demonstreert op ongekende wijze hoe het extreme totalitarisme, dat door conservatieve denkers altijd weer verklaard wordt als een proces van ‘bureaucratisering’, integendeel uitloopt op een persoonlijke dictatuur, waarin het lot van een kwart van de mensheid bepaald werd door de grillen van een verwende, over het paard getilde vrouw.
■