Omzwachtelde voeten
Jiang Qing werd in 1914 geboren, als dochter van de concubine van een timmerman. Ze behoort tot de laatste generatie vrouwen in China bij wie in de jeugd de voeten stijf omzwachteld werden, om zo de mismaaktheid voort te brengen die het traditionele schoonheidsideaal voorschreef. Jong en aantrekkelijk, bezeten van een sterke wil en drang naar onafhankelijkheid, wist ze zich in Sjanghai in het begin van de jaren dertig als actrice een zekere plaats te verwerven. De toneel- en filmwereld in Sjanghai was links georiënteerd. Maar Jiang Qing (die toen nog Li Yunhe heette, en als actrice de naam Lan Ping aannam) was onder invloed van haar tweede man al lid van de CCP geworden voor ze naar het Parijs van China trok om er haar geluk te proberen. (Ze huwde voor het eerst toen ze zestien was, en twee jaar later weer. In Sjanghai volgde nog een derde kortstondig huwelijk; daarnaast een onophoudelijke reeks affaires en verhoudingen met regisseurs en acteurs.) Politiek was ze niet actief, maar ze is eenmaal gearesteerd door de Nationalisten en schijnt zich door een bekentenis weer vrijgekocht te hebben. Als actrice bleef ze op het tweede plan, ook al werden haar erotische avonturen in de boulevardpers breed uitgemeten. Toen de Japanse inval de filmindustrie in Sjanghai verlamde, trok Lan Ping naar Yenan, het toenmalige hoofdkwartier van de CCP.
Daar slaagde zij erin met Mao Zedong in contact te komen en zijn geliefde te worden. Mao's (derde) vrouw, He Zizhen, die met hem de Lange Mars had overleefd, verdween uit het zicht - eerst naar de Sovjetunie, daarna naar een psychiatrische inrichting, waaruit ze pas in 1979 opdook. De verhouding tussen de partijvoorzitter en het filmsterretje uit Sjanghai, dat politiek geen staat van dienst had, wekte in Yenan veel weerstand. De gemoederen liepen zo hoog op dat studenten zelfs in staking gingen tegen hun samenleven. De andere partijleiders vonden Lan Ping niet geschikt als first lady van de partij. De voormalige schoolmeester uit haar geboortestreek, Kang Sheng, die zij van vroeger kende, en met wie ze een kortstondige verhouding schijnt te hebben gehad, zette nu een ingewikkelde intrige op die paste bij de functie die hij in 1938 al had en tot zijn dood in 1975 zou behouden: hoofd van de geheime politie. De intrige leidde tot een - volgens sommige bronnen door Stalin persoonlijk bedacht - compromis tussen Mao en de andere partijleiders: Zhu De, Liu Shaoqi en Zhou Enlai. Mao scheidde van He Zizhen, en zijn verhouding met Lan Ping werd een officieel huwelijk. Maar Lan Ping verplichtte zich al haar energie in de zorg voor Mao te steken en zich voor de eerstvolgende dertig jaar buiten de politiek te houden. Zij was 24 toen ze Mao voor het eerst ontmoette; Mao 45. Lan Ping doopte zich zelf om tot Jiang Qing, en twee lange periodes volgden waarin ze inderdaad niets meer, en vaak nog minder, dan Mao's huisvrouw was. De eerste beslaat de burgeroorlog, de tweede die van 1950 tot het begin van de jaren zestig.
Al haar pogingen in deze tijd om politiek een eigen rol te spelen mislukken - Mao steunt haar niet of nauwelijks, haar driftige en arrogante optreden neemt vrijwel iedereen tegen haar in, en inhoudelijk heeft ze niets meer te bieden dan een paar weinig doordachte oordelen over kunst. In de jaren vijftig, als de seksuele aantrekkingskracht tussen Mao en Jiang afgenomen is, wordt ze voor lange perioden naar de Sovjetunie gestuurd om er behandeld te worden voor vermeende, maar ook echte (baarmoederkanker) ziekten. Mao en Jiang hebben één dochter gekregen, maar Mao maakt zich over haar nauwelijks meer druk dan over zijn kinderen uit vorige huwelijken (van wie verschillende in de jaren dertig spoorloos verdwenen.) De enige politiek waarin Jiang Qing zich in deze periode betrekkelijk vrijelijk kon uitleven was familiepolitiek, en dat deed ze dan ook met verve in de ingewikkelde huishouding, met stiefzonen, halfzusters, neven, schoondochters en wat al niet.
Wanneer Mao na de Grote Sprong Voorwaarts in politieke moeilijkheden geraakt, komt het echter tot een toenadering tussen de echtelieden: Mao geeft Jiang de ruimte om haar opvattingen over de Chinese opera gestalte te geven, en met behulp van enkele intellectuelen uit Sjanghai begint ze haar theaterhervormingen, die een reductie tot de meest platte vormen van agitprop behelzen. Deng Xiaoping vond het geen kunst. ‘Je ziet alleen maar een club mensen op en neer lopen op het toneel.’ Staatshoofd Liu Shaoqi was om andere redenen tegen Jiang Qings ‘modelopera's’ gekant: ‘Tegenwoordig is het publiek zelf wel in staat zich een oordeel te vormen.’ De culturele hervormingen maakten radiouitzendingen zo saai dat de prijs van een radiotoestel met 75 procent zakte. In 1966 benoemde minister van Defensie Lin Biao - de samensteller van het Rode Boekje - haar tot hoofdadviseur van de krijgsmacht voor culturele zaken - haar eerste werkelijk belangrijke politieke post. Op die manier versterkte Lin zijn machtspositie bij Mao, en verkreeg Jiang er zelf een. Zhou Enlai, de enige leidende Chinese politicus die zich in de voorafgaande jaren nog wel eens om haar bekommerd had, voerde nu trouw al haar ‘adviezen’ uit. ‘Voor de revolutie moet je zelfs hoer kunnen zijn,’ vond hij.
Dat was de basis van haar ongekende
[Vervolg op pagina 13]