paar gebeurtenissen, of liever: stemmingen, heen. De situatie is bepalend, niet de gebeurtenis. Die accentverschuiving ten opzichte van de realistische traditie werd al ingezet door Flaubert, met zijn verwarrende verschuivingen van het eenmalige naar het steeds terugkerende in Madame Bovary. Henry James, Proust en Nathalie Sarraute, om er maar enkelen te noemen, hebben ieder op hun eigen wijze die ontwikkeling verder gevoerd. Duras stelt in dit boek die literatuuropvatting explicieter aan de orde dan in haar eerdere werk, maar tegelijkertijd werkt ze er vanzelfsprekender mee.
Marguerite Duras, 17 jaar oud
De onmogelijkheid het leven in een lijn te zetten wordt niet gecompenseerd door het alternatief van het beeld, want het centrum is al even afwezig: ‘Er is geen beeld. Het is weggelaten. Het is vergeten. Het is niet weggehaald, uit het geheel verwijderd. Aan dat gebrek bestaan te hebben, dankt het zijn vermogen iets absoluuts uit te beelden, dat teweeg te brengen.’ En inderdaad. Er worden wel centrale beelden gesuggereerd - het meisje op de veerpont, de minnaar in de auto, het snel vlietende water van de Mekong - maar de onmogelijkheid bij die beelden stil te staan, en daardoor de noodzaak er omheen te praten, maken de beelden. Wanneer het meisje na haar eerste seksuele ervaring probeert het huis waar de ontmoeting heeft plaatsgevonden, in haar geheugen te griffen, zegt ze dat het is zoals overal. ‘Ja, zegt de man zoals altijd.’ Geen centrum, geen lijn; geen specifieke plaats, geen eigen tijd.
Vanuit deze opvattingen een autobiografisch verhaal schrijven, dat per definitie onmogelijk is, leidt tot een paradox. Het succes van de onderneming is verbluffend. De thema's die in het werk van Duras steeds terugkeren lopen hier in elkaar over: armoede, wanhoop, geweld en sensualiteit, het geheel als een verslaving, een ziekte. De manier waarop de elementen van het verhaal in elkaar overlopen doet terloops, noodzakelijk aan. Het verleden wordt, als de anekdote te veel gewicht dreigt te krijgen, in de toekomende tijd beschreven. De persoonlijke voornaamwoorden ik en zij worden door elkaar gebruikt, hetgeen een van de middelen is waarmee wordt aangegeven hoezeer het subject door en in de anderen bestaat - als ‘derde persoon’ - en het centrum ontbreekt, behalve in de hevigheid van de gevoelens.
Thema's uit Duras' beste romans duiken weer op, zoals de waanzinnige bedelares die in Le vice-consul voor het eerst een hoofdrol krijgt, en Annemarie-Stretter die vanaf Le ravissement de Lol V. Stein steeds weer terugkomt; maar ook de minnaar die hier zo centraal staat doet, vanwege de te dure ring die hij haar geeft, denken aan de nogal ridicule Mr. Joe uit Le barrage contre le pacifique.
Ook al lopen de elementen van de vertelde geschiedenis, de werkwoordstijden, de thema's en de persoonlijke voornaamwoorden door elkaar, er ontstaat toch een soort chronologische lijn. Die lijn loopt van het begin van deze vreemde, intensieve en sprakeloze relatie naar het einde, en tegelijkertijd van de fase waarin de moeder alles bepaalt wat haar dochter voelt, tot het einde van elk gevoel voor de moeder, wat de dochter mogelijk maakte dit boek te schrijven: de moeder is ‘vloeiend schrijfsel’ geworden. En tevens loopt die lijn van het moment dat een man haar zegt haar oude gezicht lief te hebben tot aan het moment, in dezelfde periode, dat de minnaar van vroeger haar in Parijs opbelt en aan de ‘maladie de la mort’ blijkt te lijden: ongeneeslijke liefde.
De stijl van Duras balanceert ook in dit boek tussen intensief, doordacht, en terloops, praterig. Ook haar visie op liefde balanceert tussen twee uitersten. Enerzijds een modern-romantische, absolutistische liefdesopvatting die alleen in paradoxen te uiten is: een ontroostbaar genot, de intensieve aandacht van mensen die niet horen wat er gezegd wordt. Anderzijds een bijna banale, gewelddadige sensualiteit, die bijvoorbeeld L'homme assis dans le couloir terecht deed komen in bloemlezingen van pornografie (Huston). De behoefte te doden wat aantrekkelijk is is iets anders dan het gevoel dat genot dodelijk is.
De aarzeling of we hier te maken hebben met groot schrijverschap of met een veredelde boeketreeks hangt met deze twee aspecten samen. In dit boek slaat de balans ondubbelzinnig door in de positieve richting. Het is duidelijk, dat Duras op een punt was aangeland, waarop ze zich op haar werk, haar leven en de relaties tussen die twee, moest herbezinnen. Dat ze de moed gehad heeft dat serieus te doen, en geen absolutistische uitweg heeft gekozen, kon wel eens een nieuwe golf van schitterend werk opleveren.
■