De intellectueel als hedonist
De literaire en etnologische reisverhalen van Ethel Portnoy
Vluchten door Ethel Portnoy Uitgever: Meulenhoff, 140 p., f24,50
Carel Peeters
Wie zijn vinger in de lucht houdt voelt het: de wind waait uit twee richtingen! Dat is een wereldwonder, zonder meer, nog niet eerder vertoond. De ene wind is afkomstig van schrijvers als Bernard Levin, Roland Barthes, Ethel Portnoy, Lea Dasberg en de heren Van Kooten en De Bie. De andere wind komt van het doemdenkersgilde waartoe men J.L. Brugsma, Jean-François Revel, Bernard-Henry Lévy, André Glucksmann en alle auteurs van apocalyptische ondergangsromans kan rekenen. Het opmerkelijke is dat de ene wind voor een deel wordt opgewekt door de andere, een meteorologisch verschijnsel dat direct verband houdt met de geest van die tijd.
Toen Bernard Levin vorig jaar zijn boek Enthusiasms publiceerde betekende dat een Aha-Erlebnis voor velen, want hij schreef op wat velen vermoedden: dat tegen alle sombere en reële gedachten over de gang van de wereld in, nog altijd de redding van het eigen vlotje in stelling gebracht kan worden: waar hecht ik aan, wat zie ik liever niet vertrapt, wat blijft mooi, waar hou ik van? Nog veel eerder schreef Roland Barthes zijn ‘enthousiaste’ boek Le plaisir de texte (1976) waarin hij pleitte voor een sensuele omgang met ‘tekst’, met literatuur om het niet te ingewikkeld te maken. Niet alleen dit boek, bijna alles wat Barthes schreef heeft op een of andere manier te maken met ‘jouïssance’, met genot; zijn omkering van het begrip ‘utopie’ in ‘atopie’ heeft weliswaar in eerste instantie te maken met zijn verlangen om de dingen te kunnen waarnemen zonder ‘plan’, zonder kwalificaties - in tegenstelling tot utopie, waarin alles plan is - maar zijn ‘atopie’ nestelt zich ook in de lectuur, waarin het genot van de tekst beschermd moet worden. In zijn voetspoor schrijft Cyrille Offermans in De kracht van het ongrijpbare dat de woorden niet de intentie moeten hebben ‘de lezer van iets te overtuigen maar hem te laten genieten. Hun interne logica roept dat genot op.’
Lea Dasberg gaf haar inaugurale rede Pedagogie in de schaduw van het jaar 2000 (1980) als ondertitel mee ‘of Hulde aan de hoop’. Met titel en ondertitel is al veel gezegd: uit een extreem pessimisme ontstaat satire, extreme hoop of een onbeschaamde liefdesverklaring aan dat waaraan men hecht, zoals men dat kan vinden bij Levin en Ethel Portnoy in de reisverhalen van Vluchten. Minder onbekommerd is natuurlijk Kees van Kooten in zijn ‘opstel’-roman Hedonia, maar de erkenning dat hij voor zijn gevoel in een land van melk en honing leeft is onontkoombaar, ook al zweeft door alles de ‘anhedonia’, het onvermogen zich er onbekommerd aan over te geven. Van Kooten en De Bie waren ook een van de eersten die zich vrolijk maakten over het ‘doemdenken’, een door hen bedacht begrip. In Hedonia wijst de loutere registratie van het ondergaan van genot er al op dat de tijd hem een zintuig voor het optreden van genot heeft bezorgd, ontstaan als tegenmelodie tegen het versomberde denken om hem heen.
Ethel Portnoy
hans van den bogaard
Ethel Portnoys erkenning dat zij aan veel genoegen of genot beleeft, dateert al van haar eerste essays en verhalen, maar ook zij werd gedwongen haar dagelijkse esprit de plaisir nader te bestuderen door toedoen van de tijd: er vertoonden zich zoveel sombere gezichten om haar heen.