Herfsttij der vrouwen
Vervolg van pagina 31
derlandse uitgave. Er ontbreken meer verhalen, ‘een dertigtal pagina's’ schrijft Tine Ponfoort in haar verantwoording. Ze geeft daar de onzinnig klinkende reden voor op dat ‘te zamen met de begeleider prof. dr. W.J.M. Bronzwaer besloten (werd) om de lange reeks voorbeelden enigszins in te korten, omdat men anders de draad van het verhaal dreigt kwijt te raken’. Er even van afgezien, dat het me erg moeilijk lijkt, om in een boek dat uit niets anders dan een lange reeks voorbeelden bestaat, de draad kwijt te raken, ergert me de bedillerige toon waarop zo iets gezegd wordt. Nogmaals, ik vind het jammer om over Tine Ponfoorts inleiding en zwakke verantwoording iets lelijks te moeten zeggen, maar ben ik werkelijk de enige die kwaad word als haar IQ zo laag wordt aangeslagen? Als je een boek ‘toegankelijk wil maken voor een breed publiek’ hoeft dat toch niet te betekenen dat je je de toon van de kinderjuf toeëigent?
Net als Inferno begint Het Boek van de Stad der Vrouwen met een visioen. Op het moment dat Christine gekweld aan God vraagt waarom hij haar, ‘als het waar is wat gezegd wordt dat vrouwen zo te laken zijn’, niet als man geboren heeft laten worden, verschijnen haar, in een lichtflits, drie dames, die zich voorstellen als ‘dochters van God’. Het zijn wellicht de ‘tre donne benedette’ die Dante beschermden op zijn pelgrimage. Ze heten ‘Rede’, ‘Rechtvaardigheid’ en ‘Recht’, van wie Vrouwe Rede en Vrouwe Recht gebruikelijke allegorische figuren waren, en Vrouwe Rechtvaardigheid (‘Droiture’, misschien beter vertaald met ‘Oprechtheid’ of ‘Rechtschapenheid’) een eigen uitvinding van Christine de Pisan schijnt te zijn. Overigens verzekert Christine bij de verschijning der drie deugden zich ervan, dat ze juist niét droomt.
De drie hoogstaande dames dragen Christine op geen geloof te hechten aan alle kwaads dat mannen over vrouwen zeggen, maar een stad te bouwen, ‘zodat vrouwen voortaan een schuilplaats hebben om zich te verdedigen tegen zoveel verschillende aanvallers. Deze vrouwen zijn zeer lange tijd in de staak gelaten, onbeschermd als een stuk land zonder omheining.’
Met hulp van de drie dames, en het ‘houweel van haar pen’ bouwt Christine dan haar stad. De heldendaden van dappere vrouwen vormen de fundamenten, de deugdzaamheid en kennis van wijze vrouwen leveren de stenen, en ten slotte plaatst Christina met verhalen over heilige martelaressen torens op de huizen. Dan is de stad klaar om haar ereburgeres te ontvangen: Maria, ‘koningin van de hemel’; een verwijzing naar de middeleeuwse topos van de Civitas Dei.
Naar Christines bouwactiviteiten is het boek verdeeld in drieën. In het eerste boek schrikken de krijgsverrichtingen van de Amazonen de vredelievendheid van tegenwoordig misschien af. Zou Semiramis, die een opstand in één van haar koninkrijken bloedig onderdrukte, nu even welkom zijn in het vrouwenhuis? In het derde, laatste boek nodigen de voorbeelden van heilige vrouwen die onder geestdriftig gezang de eigen ouders en kinderen de martelaarsdood instuurden niet zo heel erg uit tot navolging. Ook sprak de lijdzaamheid waarmee hertogin Griselda (die erg lijkt op Genoveva van Brabant) de wreedheden van haar echtgenoot verdroeg, me niet zo aan. Maar soms is er ook wel eens iets om te lachen: over de heilige maagd Eulalia bijvoorbeeld, die haar ouders ontvluchtte ‘die haar opgesloten hielden, omdat zij onophoudelijk over Jezus Christus sprak’. Verrukkelijk griezelen is het bij het verhaal over koningin Artemisia, die de as van haar overleden echtgenoot mengde met haar tranen en opdronk, ‘want het leek haar niet juist dat de as van hem, die ze zozeer bemind had, een ander graf zou hebben dan het hart en het lichaam, waarin de wortel van deze grote liefde zetelde’.
Maar er zijn belangrijker aspecten aan het boek dan deze en andere bizarrerieën. Christine de Pisan, die het loffelijk predikaat verwierf de eerste professionele schrijfster te zijn geweest (noodgedwongen voorzag ze met haar pen zichzelf, haar kinderen en haar moeder in het levensonderhoud), herschrijft de geschiedenis. Als elke herschrijving van de historie vanuit een bepaalde ideologie draagt die het gevaar in zich van geestdrijverij en stereotyperingen. Dat is wat er in dit boek gebeurt, en toch was het een zinvolle onderneming. Met talloze voorbeelden van geleerde vrouwen die Christine de Pisan opdiepte uit het verleden, ondersteunde ze haar boodschap dat vrouwen zo goed als mannen profijt weten te trekken van opvoeding en studie, en dat het daarom onrechtvaardig is, haar die te onthouden. Al betogend en pleitend werd daarbij het medium ongemerkt de boodschap zelve: Christine de Pisan bewees door haar stijl en geleerdheid zélf het bewijs van haar stelling. Ze wilde lichtende voorbeelden geven, die zelfvertrouwen zouden schenken aan jonge meisjes. Het is precies díé kant van de ‘querelle des dames’, die Christine niet gewonnen heeft. Moet er niet nog veel strijds gestreden worden? ■