Illusieloos
Het oeuvre van Arends is bescheiden van omvang. Zijn verzamelde werk beslaat krap vijfhonderd pagina's, waarvan drie vijfde deel uit proza en de rest uit poëzie bestaat. Niet alles is voor de eeuwigheid geschreven. Met name zijn poëzie begint zo onderhand duidelijk kale plekken te vertonen. Zeker, Arends heeft in zijn merkwaardige langgerekte gedichten soms prachtige dingen gezegd. Regels als: ‘Een/strelende hand/doet/mij/ook pijn’ en: ‘Om pijn/te schrijven/heb je/weinig woorden/nodig’ worden terecht vaak geciteerd. Arends' poëzie is direct en illusieloos, bijna een vorm van monosyllabisch spreken. Er gaat iets angstaanjagends uit van de typografie, die woordjes als ‘ik’, ‘angst’ en ‘schande’ vaak nagenoeg alleen een hele versregel laat vullen. Maar welbeschouwd zijn Arends' gedichten toch meer aforistisch dan poëtisch. Ondanks de emotionele geladenheid zit er weinig beweging in. De woorden staan stram in het smalle gelid, de lyrische en plastische kwaliteiten zijn gering en het steeds herhaalde spel met tegenstellingen en cirkelredeneringen doet op den duur geforceerd aan.
Het proza heeft meer te bieden. De bekende, langere verhalen zijn moeiteloos overeind gebleven. ‘Keefman’, de scheldkanonnade van een patiënt aan het adres van zijn psychiater, ‘Ik had een strohoed en een wandelstok’, het zeldzaam openhartige verslag van Arends' huisknechtcomplex en aanverwante zaken en ‘Vrijgezel op kamers’, een relaas van een degeneratieproces, zijn nog even overrompelend als voorheen. Van de kortere verhalen zijn vooral ‘Lena’ en ‘De weldoener’, van de schetsen ‘Voor vijf cent rode biet’ en ‘Brief’ de moeite waard. De rest is wel wat minder, maar daardoor nog niet per se slecht.
Curieus en naar ik aanneem slechts bij weinigen bekend, is het lange, onvoltooid gebleven prozafragment ‘De castratie’, dat in 1957 in drie opeenvolgende afleveringen van het tijdschrift Vertoning is verschenen. Het gaat over een vrouw die vlak aan zee woont en in de vakantie een jongetje uit de stad bij zich in huis neemt. Het is een onsamenhangend geheel waar Arends zelf ten slotte geen gat meer in zag; het verhaal is hem, verklaarde hij destijds tegenover de lezers van Vertoning, ‘wat uit de hand gelopen’. Toch moeten de liefhebbers van Arends dit fragment maar lezen, want de snerpende motieven van later zijn hier als het ware nog in wording, zodat, net als bij etsen, de verschillende ‘staten’ van de thematiek zichtbaar worden.
■