Voorkeur voor het moment
Vervolg van pagina 25
benadering een indruk van geven: een wachtende taxi wordt een glimmende waterhoen met een oranje knobbeltje op de snavel, een bosje vakantielabels voor een koffer een synopsis van prei, een circustent een vuile ijsberg, een stapel borden een pagode, de menselijke geest een notitiebloknoot of een museum dat 's nachts leeggeplunderd wordt. Deze beelden zijn meest gemodelleerd op grond van duidelijke, maar vluchtige gelijkenissen, wat wijst op voorkeur voor het vastleggen van een moment, meer dan op het betrappen van eeuwige essenties. En die voorkeur voor het moment impliceert weer dat geen boventijdelijk inzicht of een aangenomen levenshouding de werkelijke ervaring kan overtreffen. Maar kennelijk wordt het niet altijd zo begrepen en geapprecieerd. Het gedicht ‘Arsehole’, een liefelijke hymne op de anus werd tenminste twee jaar geleden door The Observer geweigerd.
De meeste gedichten van Raine zijn tamelijk lang, maar altijd strofisch en soms rijmen ze, zij het nooit geforceerd. Vergelijk je zijn werk met dat van thematisch verwante dichters als Ed Leeflang en Judith Herzberg, dan geeft hij zichzelf meer de ruimte. De concentratie van gegevens en verbeelding vindt zodoende niet in de lengte en de syntaxis plaats maar op knooppunten van beelden. Toch is er wel degelijk sprake van grote beheersing en adequate vorm-inhoud-relaties. Het gedicht ‘Plain song’ bijvoorbeeld is ook werkelijk een eenstemmig en eenvoudig gezang van Raine over een moment uit zijn jeugd thuis. En toch wordt het nergens banaal, want zie regels als ‘My mother shut the kitchen door, // firmly, like a good Catholic, / snubbing the two Spiritualists’, waarin ‘snub’(= de mond snoeren) subtiel aangeeft dat het een tot zwijgen brengen in hogere zin is, bestaand uit niet luisteren. Intussen onthult een dergelijke formulering terloops ook nog eens Raines eigen levenswijsheid; dat waar geen aandacht voor is, verdwijnt. Zijn poëzie is in zekere zin een demonstratie van het tegengestelde. Of het nu over een wandeling in de natuur, een moment in de stad Gent, de beschouwing van een aarsgat of een circustent gaat, steeds wordt het iets nieuws en rijks zodra er naar gekeken wordt.
Heel mooi wordt Raines verlangen naar een geraaktheid door het leven zelf getroffen in het aan Martin Amis opgedragen gedicht ‘The Season in Scarborough 1923’. Het gaat over een meisje dat ooit zes maanden lang au-pair was bij rijkelui in een vakantieplaats. Afgezien van literaire verwijzingen is het een pakkende opsomming van momenten en voorwerpen, die bij nadere beschouwing een compleet paradijs gevormd blijken te hebben. Maar het mooiste is het slot van dit gedicht, waarin Raine de geschiedenis op zichzelf betrekt en zich met heel zijn habitus van literair geaccepteerd dichter afvraagt waarom hij toch zo getroffen kan worden door wat in het Nederlands misschien het best verwoord is met Vestdijks ‘halflandelijkheid’:
Is dat dromende kartonnen koffertje, door de knallende sloten verschrikt opengesprongen, niet een doos van Pandora waaruit alles vervliegt behalve de hoop dat dingen zullen blijven wat ze zijn? En is Craig Raines ongekunstelde maar diep doordachte beeld niet het bewijs dat de werkelijkheid alleen zichzelf betekent en uit die armzaligheid de grootste rijkdom puurt? Nee, dat klinkt me veel te evangelisch voor deze jaloersmakende poëzie. Beter is het om je bij zoveel overweldigende werkelijkheid te blijven verbazen: ‘turn away, comfront/the cuckold hatstand/at bay in the corner, // and eavesdrop (bless you!)/on a hay-fever of brakes,’ bijvoorbeeld.
■