Termen van afval en rottigheid
Het bescheiden maar intrigerende oeuvre van Jan Arends
Jan Arends Verzameld Werk Inleiding: Koos van Weringh Uitgever: De Bezige Bij, 511 p., f49,50
Peter de Boer
Hoe zou Jan Arends (1925-1974) de uitgave van zijn Verzameld werk - dat hem opnieuw een tijdlang in het centrum van de belangstelling zal plaatsen - hebben opgenomen? Vermoedelijk zou het hem het hoofd op hol gebracht hebben. Arends was een gekweld man die met de roem die hem in zijn laatste levensjaren ten deel viel niet goed wist om te gaan. Hij werd er bang en kwaaiig van, en het versterkte zijn toch al niet geringe paranoia. Niemand zal beweren dat zijn plotselinge bekendheid hem de dood heeft ingedreven, maar zij gaf hem wél een zet in die richting. Het is tekenend dat hij juist op de dag dat Lunchpauzegedichten verscheen, op 21 januari 1974, zelfmoord pleegde. Een nieuwe publikatie, dat wil zeggen: een nieuwe confrontatie met het publiek, kon hij blijkbaar niet meer aan.
Arends begon eens een gedicht met de regels: ‘Het/donkert/duisternis.//Daar/kunnen wij/niets/aan doen.’ Hij heeft eigenlijk altijd in die duisternis geleefd, in miserabele omstandigheden vaak, maar op een of andere macabere wijze toch in zijn element. Ook zijn werk bleef lange tijd in duister gehuld. De gedichten en verhalen die hij in de jaren vijftig en zestig in diverse tijdschriften publiceerde bleven vrijwel onopgemerkt. Op zijn eerste publikaties in boekvorm, de novelle Lente/Herfst (1955) en de bundel Gedichten (1965), werd door de kritiek nauwelijks gereageerd. De verhalenbundel Keefman echter werd in 1972 enthousiast ontvangen. En terecht. De beste verhalen hieruit, met hun tegelijk groteske en rauw-realistische inslag, behoren tot de hoogtepunten van onze verhaalliteratuur.
De verschijning van Keefman maakte een golf van publiciteit los. Arends, de man die vele jaren in psychiatrische inrichtingen verbleef en daar ook nog over schreef, werd op slag beroemd. Verwonderlijk was dit niet wanneer men bedenkt dat in de eerste helft van de jaren zeventig de belangstelling voor psychedelische en psychiatrische onderwerpen haar hoogtepunt bereikte. Dat de aandacht daarbij meer uitging naar zijn persoon dan naar zijn werk heeft Arends ten dele aan zichzelf te wijten. In een paar geruchtmakende interviews deed hij spectaculaire uitspraken over de psychiatrie, zijn angsten, manieën en obsessies. Al snel wist heel Nederland het fijne van zijn masochistische hang naar het huisknechtschap, die hem talloze malen in aanraking bracht met struise meesteressen voor wie hij met het grootste plezier door het stof kroop. De verlichte goegemeente mocht dit dan een kleurrijke seksuele aberratie vinden, Arends zelf wist zich er geen raad mee. In het postuum verschenen ‘Ik had een strohoed en een wandelstok’ zegt hij hierover: ‘En zo was ik dus: Het was onbegrepen door mezelf maar er hoorde honger bij en zaad dat onvruchtbaar was. Een vrouw, een knecht. En ik durfde geen knecht te worden. Ik zal er het verachtelijkste woord voor zoeken. Het is een seniele afwijking. Het kan alleen gepaard gaan met een penis die stijf staat.’