Buiten blikveld
‘Ik heb nooit kunnen ontdekken of mijn belangstelling voor seks groter dan normaal is,’ deelt Wells mee, en ook: ‘Ik ben geneigd te denken dat ik minder geobsedeerd ben door deze wensen en fantasieën dan de gemiddelde man.’ Het zou onrechtvaardig zijn Wells er een verwijt van te maken dat hij leefde in een tijd die de wensen en fantasieën van de gemiddelde vrouw nog veel verder buiten zijn blikveld hield.
H.G. Wells
david levine
De eerste partners over wie we vernemen zijn schrijfsters: Violet Hunt, Ella D'Arcy, Dorothy Richardson. De laatste ‘wilde de een of andere complexe intellectuele relatie,’ Wells van zijn kant herinnert zich veeleer dat haar lichaam ‘most interestingly hairy’ was, met fijne gouden haartjes.
Zo gaat dat door, vaak lang niet ongeestig en even vaak op een wijze die het lange uitstel van deze publikatie heel begrijpelijk maakt. Rosamund Bland ‘sprak over liefde, en hoe de attenties van haar vader onvaderlijk aan het worden waren. Ik vatte een grote afkeuring van incest op, en een dringend verlangen om Rosamund op de allerdoeltreffendste manier buiten het bereik ervan te brengen, door zelf beslag op haar te leggen.’
Dit alles speelde zich af in het kader van een nooit aflatende jacht op wat Wells noemt de ‘Lover-Shadow’, een soort oergeliefde die men slechts in z'n dromen ontmoet, een in ieder mens aanwezig complex van verlangens en hoop. Wells blijkt de mening toegedaan dat hij zich bij het najagen van dit droombeeld nog heeft ingehouden: ‘Ik houd niet van incidentele trouweloosheidjes; waar ik op uit was, dat was steeds een gezellin’ (mate). In dezelfde alinea volgt dan een mededeling over een roodharige weduwe met wie hij een paar maanden omgang had. Evenzo leest men ergens dat Wells nooit veel betrekkingen onderhield met prostituées, dit bij wijze van inleiding tot het verslag van een bezoek aan een bordeel in Washington. ‘Blank of neger?’ had de taxichaffeur gevraagd. Wells koos voor het laatste en vertelt dan verder over zijn ontmoeting met een van de vrouwen en dat er voor de duur van hun samenzijn een oprechte wederzijdse genegenheid bestond. De financiële afwikkeling heet hier dan ook ‘het afscheidsgeschenk’.
Zo samengevat, moet het wel lijken alsof Wells in zijn intieme memoires een ondertoon van hypocrisie aan de dag legt, maar dat valt erg mee. Hij is op een uiteindelijk nogal ontwapenende manier zichzelf: een lady's man. ‘Niet elke vrouw wil tot de liefde aangedreven worden, maar de meeste vrouwen hebben graag net genoeg toenadering van een man om hem in de positie van potentiële minnaar te plaatsen. Er zijn kussen en liefkozingen, opmarsen en spijtige terugtrekkingen, bekentenissen en kleine concessies.’ Zo was zijn relatie met ontelbare vriendinnen en vaak kwam het tot méér, dit als gevolg van aanvechtingen die uiteindelijk aan beide zijden moeten zijn gevoeld.
Aan zijn vijf belangrijkste liaisons heeft de schrijver aparte paragrafen gewijd, die echter onvermijdelijk wel eens wat dooreenlopen: soms speelden ze zich geheel of gedeeltelijk tegelijkertijd af of waren de hoogtepunten met elkaar verweven. Soms was er een soort geografische ordening. ‘Frankrijk behoort aan Odette’, had Wells een van zijn andere geliefden voorgehouden, zodat de lezer niet verbaasd is te vernemen dat de komst van deze Odette Keun naar Londen wordt gelaakt als ‘een fundamente schending van ons verdrag.’ Odette Keun (dochter van een Nederlands diplomaat in Constantinopel) heet trouwens onomwonden ‘een door en door krengerig en verfoeilijk persoon’, maar ja, ze was ‘sensually gratifying’. Wells' verhouding met Rebecca West daarentegen bleef ook in geestelijk opzicht altijd voldoening geven, ook al hadden ze als schrijver allerminst dezelfde voorkeuren: ‘zij verheerlijkte James Joyce en D.H. Lawrence (...) en ik (...) was meer dan ooit journalist.’