Driehoeksverhouding van drie generaties
Grete Weils roman ‘Generaties’: over oorlog en jaloezie
Generaties door Grete Weil Vertaling: Margot Klaarhamer Uitgever: Meulenhoff, 160 p., f32,50
Doeschka Meijsing
Toen de schrijfster Grete Weil twee jaar geleden in de Nieuwe Kerk geïnterviewd werd door Adriaan van Dis, naar aanleiding van de Nederlandse vertaling van Tramhalte Beethovenstraat, deed zich een onplezierig incident voor. Zoals bekend heeft Grete Weil, afkomstig uit München, de oorlogsjaren ondergedoken met haar man in de Beethovenstraat doorgebracht. Tijdens een razzia daar werd haar man opgepakt. Hij is in Mauthausen omgekomen.
Een van de discussiepunten met de zaal was de vraag waarom ze, als door Duitsland verdreven jodin, toch in hemelsnaam in 1946 naar dat land kon terugkeren om er te wonen. Het onplezierige moment deed zich voor toen Konrad Merz, uit Berlijn uitgeweken en ondergedoken in de Beemster, Grete Weil begon te verwijten dat hij, gesjochte jood, die onderduikperiode in grote armoede had moeten doorbrengen en dat zij een rijke jodin was die het maar makkelijk had met al dat geld. Geld speelt vanzelfsprekend altijd een rol, meestal een onverkwikkelijke.
Ook in de nieuwe roman van Grete Weil, Generaties, is geld een belangrijke reden waarom er van alles misgaat tussen mensen. In al haar boeken, Mijn zuster Antigone, Tramhalte Beethovenstraat en B zeggen en andere verhalen spelen dezelfde thema's een rol: het oud-worden, het alleen-zijn, de oorlog die haar nooit meer in gemoedsrust laat leven, de twee mannen die ze verloor. Maar in Generaties komen, behalve de in Mauthausen vermoorde Waiki en de in het ziekenhuis gestorven Urs, geen mannen voor, behalve heel erg tussen de coulissen.
In Generaties lopen veel verhalen door elkaar. Het hoofdverhaal, in de tegenwoordige tijd verteld, gaat over enkele bittere jaren tussen drie vrouwen. Ze vertegenwoordigen drie generaties: de oude schrijfster die het verhaal weergeeft, een vrouw van rond de vijftig, Hanna, en een drieëndertigjarige Moni. Met veel elan wagen ze de sprong in het diepe en gaan met elkaar samenwonen in één huis.
Het is 1946. De schrijfster keert terug naar Duitsland: ‘Terugkeer uit de Hollandse emigratie naar Duitsland, de drug waar ik bang voor ben, die ik langzaam drink, die geneesmiddel kan zijn of dodelijke drank.’ De ontmoeting met Hanna valt hiermee samen. Het eerste wat ze zegt is: ‘Wat doet u hier? In dit land? Zorg dat u weer wegkomt.’ Er volgt onmiddellijk een ruzie en daarmee is de vriendschap bezegeld: ‘Ze moet zo'n vijftien jaar jonger zijn dan ik, maar ik merk het leeftijdsverschil niet, ben opgewonden, voel iets zusterlijks, bij de drug Duitsland is de drug Hanna gekomen.’
Na veel jaren van intensieve vriendschap met Hanna, waarin ze samen veel reizen maken, komt dan het moment, laat in het leven van de schrijfster, dat ze echt met Hanna en de haar onbekende Moni gaat samenwonen. Het worden ongemakkelijke tijden.
Grete Weil
Een driehoeksverhouding, over drie generaties verdeeld. Compleet met het spook van de jaloezie dat zich beurtelings in de hoofden van de drie nestelt. Ze zeggen onaardige dingen tegen elkaar, ze wantrouwen elkaar als twee meer met elkaar optrekken dan met de derde, steeds wisselende bondgenootschappen. De schrijfster voelt zich oud, gekwetst door de manier van denken van Moni, ze wil geen grootmoeder zijn en voelt zich in die rol gedrongen. Ze is jaloers als Hanna en Moni samen op reis gaan. Zij en Moni worden tot overmaat van ramp ook nog eens verliefd op elkaar, waardoor Hanna zich buitengesloten voelt. Er is geen aardigheid aan wat eerst zo aantrekkelijk leek: niet meer altijd alleen te zijn.