Vrij Nederland. Boekenbijlage 1984
(1984)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Patrick Modiano's laatste boek De si braves garçons is zojuist onder de titel Aardige jongens bij De Arbeiderspers verschenen, die vrijwel al zijn werk - in vertaling van Edu Borger - uitgebracht heeft. Rudi Wester sprak met de schrijver. Een gesprek over mensen en dingen die niet voorbijgaan. | |
Rudi WesterToen heel Parijs in '68 bezig was zich een betere toekomst te bouwen uit de losgewrikte straatstenen van de Boulevard Saint-Michel, Sartre enthousiast meegesleept werd door jeugdige maoïsten en de verbeelding steeg naar futuristische hoogten, toen verscheen er een roman van een onbekende jonge Franse schrijver, die totaal de andere kant opkeek: La Place de l'Etoile, de Plaats van de Ster. Het was een briljante en macabere aanklacht tegen een verleden dat men maar al te graag wilde vergeten, de moord op zes miljoen joden. De twintigjarige Patrick Modiano bleek ook in zijn daarop volgende romans geobsedeerd te zijn door de mens die zijn geschiedenis niet kan navertellen. De vreemdeling die rondzwerft in een wereld die niet voor hem bestemd lijkt te zijn. Het leverde een oeuvre op dat, hoewel de achtergronden van de personages langzaam verschuiven, een merkwaardige consistentie vertoont. Plaatsen, namen, mensen keren steeds weer terug in wat uiteindelijk een pijnlijk proces van zelfanalyse is van iemand tussen twee werelden.
‘Jeugd is een kwaliteit op zich. Vanaf, zeg maar, vijfendertig jaar merk je opeens dat je iets verloren hebt. De pleisterplaats, de halte tussen twee tijden, blijkt te bestaan uit onzekerheid, besluiteloosheid, het besef van schuld. Wat mij altijd geïnteresseerd heeft zijn de mensen die er niet in slagen die pleisterplaats te verlaten. Die er niet in slagen om de sprong te maken, hun jeugd te “overleven”. Het zijn vooral mensen met een joodse achtergrond die geblokkeerd blijven. Ik herinner me dat ik, toen ik klein was, altijd oudere mensen observeerde, hun verleden wilde weten. Er zat iets geruststellends in oude mensen. Ze waren er nog. Maar wat verschrikkelijk is, is om leeftijdgenoten in verval te zien geraken. Te zien dat ze geen toekomst meer hebben. Nu ben ik aan de beurt, denk je. Dat is een vreemde ervaring. In deze angstige geestesgesteldheid heb ik Aardige jongens geschreven. Het is wel vaag, hè?’ Een schuwe blik in mijn richting, een niet weer te geven verontschuldigende glimlach. Twee uur praten we al met zoveel meanders als ik nog zelden gedaan heb. Over zijn jaren op het jongenspensionaat even buiten Parijs, dat in Aardige jongens het lyceum Valvert heet. De tragiek van de erin beschreven leerlingen, ontwortelde adolescenten zonder bindingen, uit families die hen liever kwijt dan rijk waren. Typische Modiano-helden. En plotseling zie ik dat hij met één van de aardige jongens, Mare Newman, zijn zelfportret al vrijgegeven heeft.
‘Op het lyceum hulde Newman zich al in een waas van geheimzinnigheid en wanneer je iets méér over hem wilde weten - zijn adres, zijn preciese leeftijd of zijn nationaliteit -, dan glimlachte hij zonder een antwoord te geven of bracht het gesprek op een ander onderwerp (...). Men schreef zijn houding tenslotte toe aan een ziekelijke verlegenheid. (...) Maar ik herinner me ook zijn plotselinge aanvallen van spraakzaamheid, zoals stoom ontsnapt aan een deksel dat te lang op de pan gezeten heeft.’ Maar onvermeld in dat portret blijven zijn aandoenlijke aardigheid, zijn gedreven pogingen het juiste woord te vinden, de chaos te beheersen. Hij heeft zojuist het manuscript van zijn nieuwe roman Quartier perdu bij Gallimard afgegeven. Met de opmerking dat hij al zo vaak straten en pleinen van Parijs in zijn titels vernoemd heeft, dus daarom nu maar eens een hele wijk, zijn we terug bij zijn passie: het zeventiende arrondissement waar hij woont. Boulevard de Douaumont, de la Somme, de l'Yser. De Avenue de Wagram. Namen die een gruwelijke historie achter zich hebben. Vlakbij is het Place de l'Europe, de Rue de Moscou, de Rue de Londres. ‘Ik moet uitkijken dat ik niet door mijn omgeving overheerst word. Het gaat buiten mijn wil om. Soms is het zelfs wat gênant, moet ik me zelf corrigeren. Het is geen interessante buurt op zich maar de sfeer is zo merkwaardig. Die mooie huizen, maar toch zo bourgeois. In de jaren dertig en veertig woonden hier zoveel keurige mensen die iets te verbergen hadden. Ik loop verschrikkelijk veel. Ik heb het nodig om plekken te zien, naambordjes te lezen en me dan voor te stellen wat er gebeurd zou kunnen zijn, wat er gebeurd is. Net als voor een film wil ik de lokatie bekijken. Deze frivole kant van Parijs, de Rive Droite, was altijd verbonden met mensen van het theater. Louche artiesten, zoals Willy, de echtgenoot van Colette, woonden hier. Natuurlijk zijn de mensen hier niet vreemder dan elders. Maar alles gebeurt in mijn hoofd. Alleen het opschrijven ervan is als een koude douche.’
‘Uw romans zijn altijd van bescheiden lengte en vooral de laatste kenmerken zich door een heel sobere, bijna klassieke manier van schrijver. Dat kost u erg veel moeite?’ ‘Ik kan maar heel kort werken. Na één uur ben ik volledig uitgeput, schrijven is een activiteit die volstrekt tegen mijn karakter ingaat. Ik denk, ik kijk, ik loop. Waar ik van houd, is dromen, zo maar wat. Me laten gaan, wegdrijven op een wolk. Maar zodra ik iets op moet schrijven... Dat is iets waar ik maar niet in slaag. Overal liggen dan papiertjes, soms maar met een enkele zin. De mensen over wie ik schrijf zijn zo onbestendig, ze hebben zo weinig ruggegraat. De dingen die ik wil overbrengen zijn zo onscherp omlijnd. Daarom hebben ze heldere zinnen nodig, anders valt alles uit elkaar en wordt het één groot magma. De stijl is mijn anker in dit vage universum, mijn persoonlijke strijd tegen de vormloosheid.’ Zijn drie brillen liggen netjes in het gelid op het immense lege schrijfbureau voor de glas-in-lood ramen waarachter vaag een tuin schemert. Geen los papiertje meer te bekennen. Een grote, witte ruimte waarin drie donkere, houten zuilen en de brede oude trap naar boven vreemd contrasteren. De gebeeldhouwde deur komt direct op straat uit. Waarom houdt hij de wereld zo op een afstand? ‘Dat is misschien gebonden aan een heel onzeker milieu waarin ik opgegroeid ben. Al zegt dat nog niet alles want er zijn zoveel mensen die ook in zo'n milieu leefden en toch heel stevig zijn. Maar ik voelde dat er zoveel dingen waren die ik niet begreep. Het zijn altijd de eerste indrukken die beslissend zijn. Wie was mijn vader, wie was mijn moeder? Ik wist zelfs niet eens hoe ze echt heetten, in de oorlog. Mijn moeder is van Nederlandse afkomst, maar in België geboren. Ze las me veel voor, hoe heet die schrijver, Timmermans? Ik verstond het niet maar wat me vooral bijgebleven is, is de sfeer. Haar vrienden waren van die vreemde Belgische baronnen. Ze speelde in films, het was een heel delicate situatie. De Duitsers hadden de studio's in België in handen. Geen nazi's, maar de UFA. Ze wilden nog een film maken over die Nederlandse zwemster, Willy den Oude. Tijdens de oorlog is ze naar Frankrijk gekomen. Het Parijs tijdens de bezetting was zo'n bizarre stad, de sfeer was zo ambigu.’ Heel snel nu: ‘Er was een bezetting maar het leven ging gewoon door, op een manier die niet zoveel verschilde van de tijd ervoor. De theaters waren open en als je kranten uit die tijd bekijkt, dan zie je dat er meer nachtclubs waren dan ooit. Dat was alleen maar zo in Parijs. Er zaten veel Duitsers die niet echt nazi waren, maar zich schuilhielden in administratieve baantjes. In die tijd ontmoetten de meest uiteenlopende mensen elkaar, mensen die elkaar nooit hadden moeten ontmoeten, zoals mijn vader en mijn moeder. In troebele tijden krijg je troebele mensen. Van die wereld ben ik een produkt. Ik ben als een plant van een vergiftigde soort. Mijn grootouders hebben mij opgevoed, want mijn moeder speelde na de oorlog veel toneel. Vooral in boulevard-stukken, want daarin waren rollen met een vreemd accent te vergeven.’ | |
SpookbeeldenPas in uw laatste romans komen moeders voor, daarvoor was er nooit eentje te bekennen. De vader is de belangrijkste figuur, maar vaak in een heel boosaardige rol. ‘Dat hij me onder de metro heeft proberen te duwen, zoals beschreven in De Ringboulevards, is niet waar. Het ging me meer om de vijandige sfeer. Feiten zijn niet belangrijk voor me. Maar met mijn vader heb ik absoluut geen relatie kunnen opbouwen.’ Leeft hij nog? ‘Ja, nee, dat wil zeggen... Het is een ingewikkelde situatie. Hij heeft Frankrijk verlaten. Hij was muzikant in de jaren veertig, speelde in cabarets.’ ???? ‘Nee, hij was helemaal niet... Nee, wat ik tegen mijn moeder zei was, dat hij veel vrienden had, oui, mais, ach, dat interesseert u toch niet. Zal ik u foto's laten zien?’ Doodse stilte. Hij blijft zitten. ‘Hij was van joodse afkomst, maar ook al zo'n onwaarschijnlijk mengsel, met Italiaans bloed. In mijn jeugd ben ik met zulke enorme tegenstrijdigheden geconfronteerd. Ik probeer me ervan te ontdoen, er is een ogenblik waarop je je ervan moet ontdoen. Zoals in psychoanalyse. Na je vijfendertigste moet je proberen te leven in het heden, je bevrijden van de spookbeelden van het verleden, want anders blijf je geblokkeerd. Je blijft maar ronddraaien. Het heeft iets puberaals om maar steeds terug te grijpen naar dingen die verbonden zijn met je ouders maar juist omdat het zo'n duistere periode is, kan je niet nalaten om de wond steeds weer open te krabben. Leest u veel de Amerikaanse joodse schrijvers, Roth en Bellow? Zij zijn geen “melange”, zij hebben een joodse opvoeding gehad, in joodse families, in coherente families. Wat moeilijk is, is als je het produkt bent van twee soorten, als je van alles bent: beul en slachtoffer tegelijk. Dat een joodse man niet wil trouwen met een niet-joodse vrouw vind ik absurd. Er moet niet zo'n druk van godsdienst uitgaan. Ook joden zitten vol vooroordelen.’ Nu klinkt u net als de hoofdpersoon uit | |
[pagina 9]
| |
De Plaats van de Ster, Schlemilovitch. ‘Toch heb ik me er wel van losgemaakt. Het probleem van de joodse identiteit is heel complex, je snijdt zoveel af als je je alleen op je jood-zijn beroept. Zich terugtrekken op één stelling is een verarming. Het is een handicap, het leidt tot navelstaren. Ach, het is niet zo belangrijk. Maar ik denk dat je moet proberen je los te maken van uitzonderlijke situaties. Dat is geen typisch joods probleem. In een periode van angst en onzekerheid, zoals nu, wil iedereen naar de bron terug, zijn wortels vinden. Iedereen is op zoek naar een geborgen gemeenschap. En tegelijk is er de angst, wanneer je je te veel bindt. Het gaat om het uitvergroten van dat gevoel.’
Dat doet me denken aan de film van Antonioni, Blow up. Het uitvergroten van de werkelijkheid en dan, als een detective, op zoek gaan naar de ontbrekende deeltjes. ‘Ik zou best detectives willen schrijven, ik ben een groot bewonderaar van Raymond Chandler. Wat in detectives interessant is, is de sfeer. Wat er vervelend in is, is dat je het sluitend moet maken. Ideaal zou zijn om een detective zonder oplossing te schrijven, om zo het gevoel van onvoldaanheid op te roepen, dat heel belangrijk is en vaak heel obsederend.’ Zoals uw eigen romans dus. U houdt er niet van om uw lezers rustig achter te laten? ‘Ja, jazeker wel. Tenminste, ik zou het wel willen. Maar een vervelende bijkomstigheid is, dat ik het niet kan, dat ik zelf niet rustig ben. Ik heb die nerveuze spanning nodig. Er moet een gemis zijn. Bijvoorbeeld bij de film heeft men proeven gedaan dat zelfs als iemand naar een kleurenfilm keek, zijn blik toch getrokken werd naar de sombere plekken, niet naar de heldere kleuren. Hij stelt die samen op basis van donkere tinten. Dat wil zeggen: je wordt aangetrokken door de leegte. In de roman gaat dat ook op. Ik geef me er niet zo precies rekenschap van, maar wat de aandacht van de lezer gevangen houdt zijn de leegtes. Als de zin te rijk is, valt men in slaap. Er moeten gaten zijn. Zo kunnen veel acteurs die heel goed zijn op het toneel, absoluut niet in een film spelen: ze doen te veel, ze maken te veel gebaren, hun stem is te hard. De roman staat dichter bij de film dan bij het toneel. De camera is net als de roman heel soepel. Antonioni had ook een literaire visie. Het gaat om het moment dat uitdijt, het proberen vast te leggen van de tijd. Daar gaat het uiteindelijk om. Het is me nooit... ah, c'est compliqué... Interesseert het u? Het is me nooit gelukt precies te schrijven wat ik wilde, dat wil zeggen, dat ogenblik in het leven vast leggen waarop alles kan omslaan, alles een andere wending kan nemen. Het is een soort impasse. Ik moet eigenlijk een soort ontwenningskuur volgen, het willen hebben van een geheugen, het is een molensteen die je achteruit trekt. Weemoed is een romanesk element, het is een heel sterk emotioneel element. Voor een roman is het een wapen. Voor schrijven heb je afstand nodig en die ontstaat al op het moment dat je het opschrijft. Nostalgie is gebonden aan jeugd. Het gevoel dat alles om je heen wegvalt. Misschien gaat het over. Hoewel, vroeger ging ik vaak met mijn moeder naar een café aan de Quai des Augustins waar veel schippers kwamen. Dan wilde ze weer even Nederlands horen praten. Misschien went het nooit.’ Opeens weer op een heel ander onderwerp overgaand: ‘Ik heb een keer een brief gekregen van een hele vreemde Nederlandse schrijver die in het zuiden van Frankrijk woont. Hij schreef me omdat hij problemen met Gallimard had. Waarom hij mij schreef, weet ik niet. Maar zijn naam, die vond ik zo prachtig, Rêve.’ | |
Verstikkend klimaatUw aardige jongens zijn gevangenen gebleven van hun puberteit, ze hadden al vanaf het begin geen toekomst. Je kon je hen niet op vijftig-of zestigjarige leeftijd voorstellen. In hoeverre bent u één van hen, wat dat betreft? ‘Het is waar dat als ik na mijn veertigste zulke literatuur blijf schrijven, dat is beangstigend. Zoals in de film de oude acteur jeune premier-rollen blijft spelen. Ik moet een tweede adem proberen te vinden. Of stoppen met schrijven. Dat is moeilijk, je moet de moed hebben om... Vooral in Frankrijk. Literatuur wordt hier beschouwd als een carrière. Zoals je diplomaat wordt of zo. Het is een verstikkend klimaat. Dat imago dat je krijgt en waaraan je moet gehoorzamen. Alles zit in hokjes. Ik heb altijd moeite gehad om bij een groep te behoren. In '68 wilde en kon ik me niet aanpassen aan het universitaire milieu. Zoals ik me nu ook niet wil voegen naar het literaire wereldje. De Fransen zijn veel te rationeel, behalve Balzac. Ik voel me veel meer aangetrokken tot de Amerikaanse schrijvers: Fitzgerald, Dos Passos, Hemingway. Zij hadden al veel eerder door dat een roman beschrijvend moet zijn. Dus Robbe-Grillet zei dingen die de Amerikanen al vóór hem gedaan hadden. Die hele generatie “nouveaux romanciers” leefde in een heel optimistisch wereldbeeld. Ze dachten dat er nog progressie mogelijk was. Dat is over, passé. We leven in een tijd die veel beangstigender en gedesillusioneerder is, veel troebeler. Die naïviteit past niet meer. Ik ben altijd gefascineerd geweest door schrijvers die gestopt zijn met schrijven of door mensen die opeens een totaal ander leven gingen leiden, een breuk in hun leven maakten om weer vanaf nul te beginnen. Vrouwen zijn wat dat betreft veel kameleontischer dan mannen. Een vrouw kan levens achter zich hebben die totaal verschillend zijn. Bij mannen veranderen op zijn hoogst de attributen, maar hun leven nauwelijks. Ach, het is allemaal niet zo belangrijk. Aardige jongens is uiteindelijk geen zelfportret maar veeleer een portret van wat ik had kunnen zijn. En op het moment waarop je beschreven hebt wat je had kunnen zijn, ben je gered. Je hebt je eruit gered.’ ■
Aardige jongens door Patrick Modiano, Vertaling: Edu Borger. Uitgever: De Arbeiderspers, 167 p. f28,50 |
|