Op de man af
Maar dan wordt in het vierde stuk onverwachts het één op tweeperspectief ook toegepast op de politieke verhoudingen in het kabinet-Van Agt II. Van Agt kreeg snel genoeg van zijn wettige echtgenote Den Uyl. Hij houdt eigenlijk van Wiegel (onlangs verklaarde Van Agt inderdaad opnieuw dat hij voor een kabinet met Wiegel op staande voet naar Den Haag zou afreizen) maar zit vast in een verstandshuwelijk met Den Uyl: ‘Zo blijven Wiegel en Van Agt dus aangewezen op hun clandestiene dineetjes bij kaarslicht en een goed glas wijn, terwijl de toornige echtgenote met haar vriendjes bokt en mokt en haar ongenoegen kenbaar maakt door middel van grote advertenties in de krant.’ Het is een hilarisch en zeer ter zake doend voorbeeld hoe vergelijkingen met het dagelijks leven politiek kunnen verhelderen - of ontluisteren, dat is een kwestie van smaak. Maar dit vereist wel dat het op het dagelijks leven geboden perspectief zelf verrassend en geestig genoeg is. Bij Renate Rubinstein is dit het en daarin ligt haar kracht wanneer ze over politiek schrijft.
De opening van Naar de bliksem? ik niet is dus al zo fraai, dat er niet veel meer mis kan gaan. Dat gebeurt dan ook niet. Maar wat is lastiger dan een kritiek te schrijven op een boek, waar je eigenlijk niets op hebt aan te merken, zelfs met de ‘kritische kanttekening’, waarmee een recensent zich toch boven de besproken auteur kan verheffen of bij (een deel van) het publiek in het gevlei kan komen.
Wat is er dan zo goed aan het schrijven van Tamar? Ze weet haar onderwerp meestal in een onverwacht licht of perspectief te plaatsen; ze suggereert niet, maar argumenteert, strak en to the point; ze schrijft een uiterst geschaafd en beschaafd proza, zij het recht op de man (sic!) af en zonder aanzien des persoons, (en dat bezorgt haar veel vijanden); en ten slotte: ze maakt me aan het lachen met haar even vindingrijke als puntige formuleringen. Ach, ze schrijft gewoon prachtig - en het is met de jaren nog beter geworden. ‘Bent U niet lastig,’ vroeg Adriaan van Dis haar. ‘Zeker’, had ze uit haar bundel kunnen citeren, ‘(...) in alle gewesten wordt de vonk van de rede met zijn eeuwige aanstoot geweerd en gesmaad’ (blz. 225). Maar al op de eerste pagina streepte ik een zin aan: ‘Ripeness is all, dat is zo en vroeg sterven is niet ideaal, maar toch: de doden klagen niet, dus klagen de vrouwen meer.’ En meteen erop: ‘Een enkele man weet zich tot op hoge leeftijd staande te houden en die krijgt dan, zodra hij weduwnaar wordt, ter beloning een jongere vrouw cadeau.’ Of Tamars wet en gebod van het dagelijks leven: ‘Begin nooit iets met een getrouwde man want hij gaat toch niet van zijn vrouw af. Bij deze wet hoort het amendement: behalve als je zelf met hem getrouwd bent want dan gaat hij wel van jou af.’
Mij bevalt dat allemaal zeer. Veel mensen, schrijft Tamar zelf, menen ‘in het moeilijk leesbare de geleerdheid te herkennen en in een bondige stijl de oppervlakkigheid.’ Die zin staat in een heel mooi wat langer stuk over symbolen, dat wil zeggen over de behoefte om in alles, diep verborgen symbolen op te sporen. Vooral leraren Nederlands lijden daaraan. Ondanks Ter Braak en Du Perron staat in Nederland de oppervlakte nog steeds laag aangeschreven. Toch, wie niet wil verdrinken moet zorgen aan de oppervlakte te blijven. Kinderen zijn terecht altijd een beetje bang voor het diepe. Waar komt die lustbeleving aan de diepte, zoals dieptestructuren of dieptepsychologie, dan vandaan? Aan het water denkend, kan het niet anders dan de doodsdrift zijn. Naar de bliksem? ik niet is dan een symbool van de oneerbiedige oppervlakte, van vitaliteit.