kan zijn, zodat er soms wel eens iemand lijkt te deugen - al moet men bij hem héél goed zoeken wil men echt een persoon vinden die de kwalificatie waardig schijnt. De enige nog levende Nederlander die er zonder ironie het dichtsbij in de buurt komt, is iemand met een veelzeggende naam.
In het stukje waarin Blokker zijn periodieke zwakheid bekent - dat hij in de kern ‘een zorgeloos, slordig en opgeruimd karakter’ heeft - en dat onder de titel ‘Wantrouwen’ in zijn eerste bundel Ben ik eigenlijk wel links genoeg? staat, is het onderwerp deugen of niet-deugen. Hij dacht altijd dat Ionesco iemand was die deugde, tot Ionesco iets wilde gaan ondernemen om de westerse cultuur te redden, waarmee hij in het vaarwater van bedenkelijke ultra-rechtse organisatietjes belandde. Uit deze overweging ontstaat een omschrijving van ‘deugen’ die ook iets laat zien van Blokkers gedachten over wat men ‘de dynamiek in een cultuur’ kan noemen: ‘In mijn zorgeloosheid (...) had ik die man al bijna voorgoed ingedeeld in de rubriek van mensen die deugen, dat wil zeggen schrijvers die aan de heersende cultuur graag net zolang morrelen tot er iets afbrokkelt en die na gedane arbeid allerminst hun medeburgers alarmeren om de scheef gezakte gevel te stutten, doch zich integendeel tevreden laten opnemen in de encyclopedie van baanbrekers.’ ‘Deugen’ wil bij Blokkers zeggen dat men een ‘pionier’ is, iemand die iets échts wil veranderen, zoals Ionesco dat deed met zijn eerste toneelstukken en die na enige generaties niet gaat roepen dat de nieuwe pioniers met iets héél anders bezig zijn, met een ‘onverantwoorde’ omverwerping van de maatschappij. Waar Blokker het over heeft is de Wet van Ter Braak: die zag al jong dat wie als jongeman de beest uithangt onherroepelijk schijnt te moeten eindigen als een brave burgerman. Iemand die in Blokkers ogen deugt houdt daarentegen zijn wantrouwen, ook ten opzichte van zichzelf, op peil. Dat hij er niet gerust op is dat dit menselijkerwijs mogelijk is blijkt uit zijn twijfel of Ter Braak en Marsman het zelf wel hadden kunnen volbrengen als ze waren blijven leven.
Blokkers verhouding tot de jaren zestig heeft alles te maken met het pioniersentiment omdat hij die tijd en de jaren die erop volgden aan den lijve heeft meegemaakt en er altijd aan refereert als hét voorbeeld van de teloorgang van het baanbrekerschap: ‘Leve de pioniers,’ schrijft hij ergens, ‘god zal je bewaren voor hun volgelingen.’ De jaren zestig bevestigen Blokker wat hij met de titel van zijn nieuwe bundel bedoelt: dat ‘de tijden onveranderbaar zwart zijn en we zijn altijd eeuwen en eeuwen te laat geboren geweest.’ De jaren zestig hadden wel een ‘voordeel’, dat was dat ‘veel vernis van de samenleving werd weggekrabd.’ Maar daarop volgt onmiddellijk het nadeel: ‘dat we sindsdien weten wat er al die tijd onder heeft gezeten.’ Wat eronder heeft gezeten heeft de tijd geleerd god heeft ons niet behoed voor de volgelingen en van de jaren zeventig in Blokkers ogen een periode van grote malaise gemaakt.
De pioniers van de jaren zestig waren nog doende met het veranderen van een reëel bestaande werkelijkheid, in de jaren zeventig kwamen de volgelingen op en hielden zich bezig met zaken die behoorden tot een irreële, dus niet bestaande werkelijkheid. In die jaren begon en ligt het hoogtepunt van Blokkers satirische werkzaamheden, die zijn apotheose heeft gekregen met zijn in Mag het ook zwart? opgenomen Brandende Kwestie ‘De verknoeide jaren’. Al die tijd hield hij zich bezig met de manifestaties van een andere wet, de Wet van Romein, beter bekend als de ‘wet van het onbedoelde of zelfs averechtse gevolg,’ want nu was het woord ‘aan de schreeuwlelijken, de platpraters, doeieie-roepers en de helemaal-te-gekkejasjesdragers.’
Blokkers verschijning als satiricus viel samen met het ontstaan van een kloof tussen werkelijkheid en illusie in de jaren zeventig; de satiricus had zijn geëigende werkterrein gevonden, het werd erdoor opgeroepen: ‘Satire,’ schrijft hij in Het eeuwige examen ‘is tenslotte het literaire genre waarin de tegenstelling tussen ideaal en werkelijkheid zo scherp mogelijk wordt gehekeld, met de vrome bedoeling de werkelijkheid in de richting van het “ideaal” te veranderen.’ Over dat ‘ideaal’ laat Blokker zich nooit uit omdat het niet bestaat, maar er bestaat wel zoiets als een reëel bestaande werkelijkheid voor hem omdat dat het positief moet zijn van het negatief dat wordt gevormd door het ‘slapjanussenutopia’. Tegenover de narcistische idealen van de jaren zeventig stelt hij de ‘heel concrete lijst maatschappijkritische verlangens’ en de sociale idealen van de jaren zestig. Die lijst staat Blokker inmiddels niet meer voor ogen, maar hij is geen brave burgerman geworden. Die lijst is getransformeerd in een anarcho-liberale instelling van permanente kritiek en wantrouwen, zodat hij lapidair en terloops kan schrijven: ‘De bestaande machtsverhoudingen zijn er - daar kunnen we het wel over eens worden - om voortdurend ondergraven, ondermijnd en tot ontploffing gebracht te worden’ (Afscheid van televisieland).
Het is makkelijker om te zeggen waar Blokker tegen is dan waar hij vóór is: men hoeft daarvoor maar een lijst aan te leggen van zijn slachtoffers en thema's. Wie erachter probeert te komen waaruit het positief van al het negatieve dat hij aansnijdt bestaat, stuit in eerste instantie op een solide impressie: deze man ‘deugt’ op grond van alles waar hij tegen is. In tweede instantie herinnert men zich een citaat dat hij aanhaalt uit een boek van Maarten Maartens waarin over een satiricus die ten dode is opgeschreven wordt gezegd: ‘Hij behandelde de hele ronde wereld als zijn voetbal (...) en hij schopte hem.’ De satiricus heeft nog de kracht voor één antwoord: ‘Maar altijd naar het Doel, zei hij.’ Blokker heeft een uiterst vage voorstelling van dit Doel, misschien is het niet meer dan de herhaalde wens dat mensen hun hersens gebruiken en dat hij in geschriften altijd op zoek is naar deugdelijke ‘analyse en kritiek’. Men zou het ook kunnen afleiden uit de schrijvers en de paar mensen waar hij zich gunstig over uitlaat: Multatuli, Nescio, Elsschot, Bordewijk, ‘Oerhollandse stenen voor literair brood - superieur, want zonder een spoor van schuldgevoel aangedragen door die paar werkelijk interessante schrijvers die maling hebben aan de kunstzinnige conventies van hun tijd.’
Maar vraagt men een franctireur naar de bestemming van de stenen die hij uit de weg haalt? Wat betekent het dat Blokker
Vervolg op pagina 35