Vergissen is dichterlijk
Een autonoom poëziedebuut van Cees Sanders
Waaien op het dek door Cees Sanders Uitgever: Van Oorschot, 56 p., f14,50
Rob Schouten
Merkwaardig poëziedebuut, Waaien op het dek van Cees Sanders. De titel lijkt syntactisch een variant op populaire sellertjes als Fluiten naar de overkant en Liggen in het gras, maar is enkele fracties geheimzinniger, met associaties aan wind en frisheid, zaken die wat mij betreft ingezet kunnen worden om de nevels die in Sanders' poëzie zelf zitten, hier en daar weg te blazen.
Waar te beginnen? Misschien bij het laatste gedicht, ‘De eenhoorn’, naar Rilke. Geen vertaling, maar op de manier die Robert Lowell in zijn bundel Imitations demonstreerde, een bewerking voor eigen doeleinden van Rilkes gedicht ‘Das Einhorn’. Ongeveer twee derde van het oorspronkelijke gedicht is vertaald en het sluitstuk geworden van dertig regels eigen makelij. Rilkes zeer plastische portret van het onmogelijke dier wordt door Sanders van een verklarende voorgeschiedenis voorzien. Rilke zette de mythe eigenlijk nogal plompverloren neer, als een geheimzinnige verschijning uit het niets, en liet aan de lezer te raden over, wat de strekking van de Eenhoorn was. Sanders geeft in zijn eigen part een aanvullende visie op het ontstaan van het dier ‘van zijn mythe bestaand’, door de wereld gevoed ‘niet met koren maar / telkens met de mogelijkheid: het zij’ (aardige dubbelzinnigheid, die twee laatste woorden: moge het zijn én onzijdig of vrouwelijk). Sanders' persoonlijke versie is over het geheel genomen geen verbetering. De eenhoorn van Rilke bleef juist door het zuiver portretmatige geheimzinniger en verlokkender, maar de nieuwe ‘imitation’ is wel typerend voor de poëzie in Waaien op het dek. Qua onderwerp: het sprookjesachtige mythische dat gevoed wordt door de verbeelding; wat betreft de werking van het vers: trekt men Rilkes aandeel eraf dan blijft een schimmenspel over, waarin steeds een concreet beeld lijkt te zullen ontstaan dat dan net voor het tastbaar wordt, weer verdampt.
Cees Sanders, foto Chris van Houts
Ondanks een klaarblijkelijk autobiografische aanleiding zijn de meeste gedichten van Sanders onrealistisch, mistig soms. Het lijkt of de werkelijkheid deze man voortdurend mythische en allegorische associaties bezorgt. Van begin tot eind is zijn fantasie werkzaam, op een ongewone en aparte maar ook tamelijk vermoeiende manier.
De verschillende cycli zijn ‘op locatie’ gedicht: het ouderlijk huis, Hollandse rivieren, Griekenland, Parijs, Haarlem, de Antillen. Al deze plekken kregen van Sanders een gelijksoortige mythologische, sprookjesachtige invulling, meer alsof hij ervan droomt dan dat hij er werkelijk is. De meest merkwaardige uiting daarvan is het lange gedicht ‘Een zomercarrière, geschreven op een vakantieverblijf in Griekenland.’ Van die aanleiding bleef weinig over, het geheel is door idioom en beeldspraak getransformeerd tot iets onstoffelijks. De sfeer van het gedicht herinnert aan Nijhoffs Awater, ook hier een hoofdpersoon die de wereld aan zich ziet voltrekken en er signalen uit opvangt om aan haar deel te nemen. De ‘Awater’ in dit gedicht is Politeia: ‘Uit de mythe stapt Politeia, een badmuts op, / Zij reikt me haar transparante paraplu, / wat mensen im- en exporteren weet zij/zij is ter huize van haar hotel een fotomodel / te midden van haar boeken spreekt zij / wijzer dan mijn leraar klassieke talen.’