Broeien en gisten in de krantenwereld
Het tumult rond de perszuivering
Perszuivering De Nederlandse pers 1944-1951 door Jan Driever en Jan Brauer Uitgever: Fibula-Van Dishoeck, f29,50
Jan Meyers
In bevrijd Nederland stonden de drang tot vernieuwing en het streven naar restauratie tegenover elkaar. De geest van St. Michielsgestel, waar in de kring der gijzelaars over een betere samenleving was gefilosofeerd, en die van de Nederlandse Volksbeweging waren vaardig over velen. Hiertegenover eisten de oude zuilen op politiek, cultureel en maatschappelijk gebied hun vooroorlogse plaats onder zon weer op. Dit antagonistisme beheerste de zuivering, waarvan die van het perswezen een turbulent onderdeel was.
Toen eind 1940 de Nederlandse pers was gelijkgeschakeld, was zij een verlengstuk van de Duitse propaganda en vertolkster van de leugens van ‘de nieuwe orde’ geworden. Weliswaar was er geen directe censuur, maar de richtlijnen van de bezetter waren strak, boetes en verschijningsverbod effectieve stokken achter de deur. En de aandeelhouders dachten aan winst en de krantenmensen moesten ook eten... Eigenaars, directeuren, journalisten en persfotografen sloegen en masse de weg der collaboratie in, waar de grens tussen geoorloofd en ontoelaatbaar niet zelden uitermate vaag was. ‘Duidelijk is wel dat de inschikkelijke houding van de pers, niet in staat tot het geven van objectief nieuws, een van de belangrijkste oorzaken was van het ontstaan en de bloei van de illegale pers,’ zeggen de schrijvers van het boek Perszuivering. De Nederlandse pers 1944-1951. Omdat de ondergrondse bladen primair opiniebladen waren, valt hierop wel iets af te dingen, maar waar het om gaat is dat zij partij zouden zijn in het zuiveringsgebeuren. In deze kringen heerste eensgezindheid inzake afkeer van de collaborerende kranten en klonk naast de roep om strenge zuivering ook een om vernieuwing van het perswezen. Aanvankelijk zag het er naar uit dat de overheid hieraan gehoor zou geven.
Tekening Peter van Reen
In 1944 kwam de regering in Londen met een tijdelijk persbesluit, een voorstel van Burger dat zowel in zuivering als in vernieuwing voorzag. De illegale pers zou de plaats moeten innemen van de puur kapitalistische bladen die zich tijdens de bezetting hadden gecompromitteerd. In 1945 kwam er weer een tijdelijk persbesluit - van Beel, die Burger als minister van Binnenlandse Zaken was opgevolgd; hij had het idee van een nieuwe ordening losgelaten: niet de bedrijven, alleen personen zouden eventueel worden aangepakt. Je Maintiendrai zei dat men aan de kern van de zuivering voorbijging als het kapitaal buiten schot bleef. Maar de regering wilde niet meer dan restauratie: ‘de meest flagrante gevallen moesten worden uitgesloten en de oude pers - in gezuiverde vorm - terugkeren.’
De Wet Noodvoorziening Perswezen van 1947 ademde geheel deze geest. Nieuw was eigenlijk alleen de instelling van een raad van beroep. Deze, althans in meerderheid, huldigde hetzelfde standpunt als de zuiveraars van de bedrijven: collaboratie om personeel, gebouwen en machines veilig door de oorlog te loodsen was geoorloofd. Daarentegen was menigeen van mening dat de pers uit hoofde van haar bijzondere positie strenger beoordeeld moest worden. Al waren CPZ (Commissie voor de Perszuivering) en de Persraad onafhankelijke organen, het ging met de perszuivering de kant uit die de overheid voor ogen stond. Bij de kamerdebatten liepen de meningsverschillen hoog op, vooral in ‘duels’ tussen Burger en Kortenhorst. Laatstgenoemde - die tijdens de oorlog weinig moeite had gehad met collaboratie - trad zowel in als buiten de Kamer, waar hij advocaat was van De Telegraaf en andere bladen, op als kampioen van de kapatalistische krantenconcerns. Wel werd Burgers amendement, dat opheffing van bepaalde bladen mogelijk maakte, aangenomen, maar in de praktijk handelde de Raad van Beroep, die kort daarop werd ingesteld, in de geest van Kortenhorst c.s. Dat Kortenhorsts dubieuze dubbelrol in 1948 werd gehonoreerd met het voorzitterschap van de Tweede Kamer mag illustratief heten voor de overwinning van de restauratie op de vernieuwing. Dit werd nog duidelijker toen het jaar daarop De Telegraaf, waartegen de strijd voor een zuivere pers zich vooral had toegespitst, weer begon te verschijnen.
Driever en Brauer hebben een uitstekend overzicht gegeven van de feiten zoals die uit de stukken tot ons komen. Centraal staat het werk van de CPZ en de Raad van Beroep. Maar er was meer: achter die nuchtere feiten zit enerzijds het menselijke drama van de collaboratie, anderzijds dat van het ontgoochelde verzet. Tussen de uitersten van de apert fouten en de illegalen bevond zich de grote hoop die zich in meerdere of mindere mate à contre coeur overgaven aan collaboratie. Omwille van de boterham die dank zij de bezetter door verbetering van salaris en rechtspositie beter belegd was dan voor de oorlog.
De Duitsers stonden versteld over het gemak waarmee de Nederlandse pers zich liet gelijkschakelen. Weliswaar lieten de Presse Abteilung van het Rijkscommissariaat, de Aussenstelle van Goebbels' Propagandaministerium in Den Haag en de stromannen van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten onder leiding van Goedewaagen (‘Rotkar’) weinig ruimte tot afwijken van de gedicteerde lijn, maar er werd ook opvallend weinig naar zo'n ruimte gezocht. Terecht zegt Groen (in Landverraad) dat ‘het tussen de regels schrijven waarmee velen zich na de oorlog verdedigen, zo grondig was gebeurd dat het niet meer opviel.’ Dat er althans collectief verzet mogelijk was, zeker in de periode van ‘de grootmoedige behandeling’ - voor de februaristaking -, blijkt uit de twee gevallen van zulk verzet tegen een publikatie die L. de Jong noemt. Beide hadden succes; het waren de enige in negen maanden...
De wijze waarop de perszuivering plaatsvond veroorzaakte veel onvrede - en tumult! ‘De reacties uit perskringen krijgen een extra-dimensie vanwege de persoonlijke betrokkenheid,’ zeggen de auteurs. De collaboratie-frustratie had als tegenhanger die van de verzetsmensen die hun conceptie van een betere samenleving zagen genegeerd, soms met cynisch gemak. De wonden waren nog vers, de emoties laaiden hoog op. In 1951 oordeelde De Journalist dat de perszuivering zowel een noodzakelijkheid als een onmogelijkheid was geweest en concludeerde: ‘Dit houdt in dat elke kritiek op de perszuivering, in welke richting dan ook, een element van onbillijkheid bevat.’
■