Raakvlak
Nog in een ander opzicht is dit begin veelbetekenend: wat in beeld komt is meteen het hoofdmotief van Landklimaat (1957), het debuut van de schrijver (Oscar Timmers =J. Ritzerfeld), zoals dat in een uitstekend essay door Cyrille Offermans (Bzzlletin 103, februari 1983: Ritzerfeld-nummer) is aangewezen:
‘Het zoeken van het “raakvlak met de aarde”... het nulpunt waar de geschiedenis is uitgeschakeld, waar nuttigheidsoverwegingen noch morele criteria van toepassing zijn en waar de ervaring is versplinterd in afzonderlijke momenten.’
De roman Grensovergang Oestiloeg zit vol met die afzonderlijke momenten op het raakvlak met de aarde, zeer scherp waargenomen en weergegeven, waarheidsgetrouw zelfs, zoals ik deze zomer met eigen ogen heb kunnen zien, rijdend van Lwow door de Oekraïne in oostelijke richting.
Door de filmische schering en inslag in het verhaal verliezen de schijnbaar losgekoppelde momenten geen ogenblik de spanning van het gegeven, de steeds indringender inleving van het tweetal. Niet alleen de camera volgt hen op de voet, ook de schrijver reist mee met zijn geheim, dat pas op het laatst aan de oppervlakte komt. Het is het onvergetelijke beeld van het jongetje - het hoofdthema van Ritzerfelds trilogie - dat de ik-verteller in het dorp aan de rivier vastlegt: ‘Daarachter verschijnt, in de tuin van het buurhuis, het jongetje met het mandje op zijn hoofd. Staat hij op een omgekeerde emmer? Hij leunt tegen het hek, het hoofd boven een van de spijlen. Liefde draait zich om in ontzetting, en blijft toch liefde. Ik geef Ida een arm, ik grijp haar arm. Toch heb ik het gepresteerd een foto van ons drieën te maken.’ Dan te bedenken dat de gids in het begin van het verhaal hem verdenkt een camera op zak te hebben, maar dat blijkt een bandrecorder te zijn, waar divertimenti van Mozart voor de filmmuziek zorgen.
In zulke terugkoppelingen, hernemingen, variaties is Ritzerfeld een meester. Het eenvoudige verhaal dat zich laat lezen als een thriller (zoals ook Claire de femme) is tegelijkertijd heel complex, van textuur en schriftuur. Muzikale motieven, schrijvershypothesen, poëticale principes, filosofische kwesties als schuld en schaamte, verwijzingen naar eigen en andermans werk, zijn in het web meegeweven en dat zonder verlies aan spankracht van dat web, dat onontwarbare geheel waarin de personages en de lezer gevangen zitten.
In de Volkskrant heb ik moeten lezen dat we hier met mooi-schrijven te maken hebben en dat was als fundamentele kritiek bedoeld. Wat een misvatting: Ritzerfeld slaagt er opnieuw in (en dat na de trilogie, die men gerust een levenswerk mag noemen) esthetiek en erotiek, schrijven en leven tot een wederzijds belang te maken. In de eenvoud van het verhaal is deze paradox bijna nog tastbaarder werkzaam dan in de ingewikkelde verhaallijnen van de drie voorgaande romans.
Ik heb voortdurend moeten denken aan één van de mooiste en simpelste strofen in de Nederlandse poëzie, een paar regels van de twaalfde-eeuwse dichter Gijs van Limburg, vrij vertaald:
Eender, maar anders; liefde als ongelijk oversteken, wederzijdse geheimen uitwisselen, in beurtzang, niet unisono. De man en de vrouw in Grensovergang steken samen een rivier over, ieder op zeer ongelijke wijze, voor ze bij het reisdoel, een ander rivier, de Boeg, komen. Aan de oever van die rivier bij de grens, ooit overgestoken, maar nu misschien nooit meer, gaan ze zitten in de schemering. De oevers vervagen, diesseits en jenseits doen er niet meer toe, de tijd is uitgeschakeld, de ik overweegt wat zijn naaste in het Duits zou kunnen zeggen, maar het verhaal eindigt sprakeloos met een camera-blik op het raakvlak met de aarde: ‘Nu dan, tenslotte, een het eind van deze zomerse dag glanst de avondlijke hemel boven de zwarte rivier.’
In een interview vroeg de schrijver zich af, hoe hij na De Poolse vlecht door zou gaan. Deze nieuwe roman geeft het antwoord: Ritzerfeld is nog lang niet aan de grens van zijn kunnen.
■