Wat knaagt?
Vervolg op pagina 18
dijs: ‘Een lege kamer’. Een opvatting die veel weg heeft van Sartres hel, geloof ik. Brouwers boek is toch al voor geletterde lezers: aan het eind van het boek zijn alle personages - Lydia, Eva, Maud, Roberts confrères, onduidelijke vriendjes van Maud - schimmen geworden in Dantes Hel. ‘In de vestibule van de hel, het voorportaal, daar verblijven de nuttelozen, de onbeduidenden,’ legt de maker van het kunstwerk bereidwillig uit. Havinck ontbreekt in dit gezelschap. Is hij níét ‘te verachtelijk voor genade of doem’?
Het slot, een bladzij later, laat de toeschouwer verbaasd achter, al is dat in mijn geval niet omdat er geen afronding is, maar vanwege de perfecte regie.
Havinck houdt zich zelf voor dat hij ‘onaangedaan is, onaangetast’. Daar kan natuurlijk een vraagteken achter geplaatst worden, maar de ondertitel is niet voor niks ‘een episode’, en Marja Brouwers onderscheidt zich verdienstelijk van veel ‘scènes uit een huwelijk’ door de betrokkenen er nu eens niet gelouterd uit te voorschijn te laten komen.
‘Een voortvarend geschreven roman,’ zeggen ze er ten onrechte van op de flap. Het is niet wat ik voortvarend noem, ik vind het tot het uiterste bedachtzaam. Het is zó geconcentreerd geschreven, dat ik pas durfde lachen toen ik het uit had. Brouwers observeert, met koele distantie, de nadelen van de moderne tijd, ik noem maar iets: berovingen, de BKR, kinderporno, psychotherapie, moderne architectuur, en maatschappelijk werksters die iets voor de televisie te beweren hebben. Marja Brouwers doet daarin niet speciaal haar best om ‘leuk’ te willen zijn, en is het toch. Waar ze soms te veel haar best op doet, is om het ‘mooi’ te zeggen: ‘Datum. Een tik op de lopende band van de oneindigheid’; ‘Lydia wierp omineus een suizende zin in zijn richting’, maar zulke zinnen zijn vergeeflijk. Ook wie de mensen sterven en zijn niet gelukkig op de muur onder het Rijksmuseum schreef, moet tenslotte de behoefte hebben gevoeld, het eens móói te zeggen.
■