Freaks
Het mooist zijn natuurlijk de verhalen uit New York in de jaren zestig, met Arbus' eerste excursies naar de sideshows in de kelders van Madison Square Garden, en in Hubert's Freak Museum aan 42nd Street. De fotografe ontmoet en fotografeert haar eerste freaks, leest Joseph Mitchells McSorley's Wonderful Saloon en Edith Sitwells English Eccentrics, en bezoekt Tod Brownings film Freaks uit 1931. Ze maakt kennis en sluit vriendschap met Alberto Alberta, Sealo the Seal Boy, Congo the Jungle Creep en andere vreemde figuren, die oorspronkelijk min of meer gekozen hebben voor hun vreemdheid, maar er na verloop van tijd zelfs in een mooi pakkie wandelend over Times Square nog uitzien als vreemde figuren. Hoewel Arbus deze vroege foto's niet als haar beste beschouwt, is dit het begin van wat haar in principe voortdurend bezig zal blijven houden. Zoals The Amazing Randy het uitdrukt: ‘Not just their weirdness, but their commitment to weirdness.’ Of, zoals Diane Arbus zelf benadrukt in uitspraken die te vinden zijn in haar Aperturemonografie uit 1972: een belangstelling voor het effect van verschijningsvormen, voor de dramatische spanning tussen wat mensen van zich zelf willen laten zien en wat ze in feite laten zien.
Diane Arbus, foto van Stephen Frank, 1970
Maar over die opvattingen geeft de biografie eigenlijk weinig informatie, in tegenstelling tot Bosworths eigen visie op de gebeurtenissen. Die is te vinden in kleine uiteenzettinkjes, maar wordt meestal op een hinderlijke manier naar de lezer toe geknipoogd, als iets waar we het over eens zouden moeten zijn. Waar het Bosworth om gaat is dat Diane Arbus niet fotografeert uit een specifieke belangstelling (die uit haar eigen uitspraken in het andere boek blijkt) maar omdat ze móét, aangetrokken door haar bizarre onderwerpen, als een roofdier tot zijn prooi. ‘She'd swoop like a vulture at somebody’, ‘when she smiled she looked faintly wolfish’, ‘... as if she were trying to kill them with her camera’. Het boek wemelt van dit soort veelbetekendende uitspraken, vaak voorzien van een psychoanalytische interpretatie.
Een verwijzing naar het gecompliceerde karakter van Diane Arbus is op zich zelf wel op zijn plaats, ook wat betreft haar foto's. Het vaak dwangmatige karakter van Arbus' figuren weerspiegelt een keus die te maken heeft met haar eigen persoonlijkheid. Arbus was zich daar zelf van bewust, en maakte er ook gebruik van. Haar eigen excentriciteit was één van de middelen waarmee ze haar onderwerpen manipuleerde. Daar maakte ze geen geheim van.
Maar in de interpretatie van Patricia Bosworth is nauwelijks sprake van keuzes, eerder van een gebrek aan keuzevrijheid. Niet alleen Arbus' drijfveren, al haar fotografische activiteiten worden beschreven als neurotisch; de psychische ontwrichting van een overbeschermd rijk meisje dat zich als compensatie wentelt in de ellende van anderen. De extreme lading van dit uitgangspunt vraagt op zijn minst om een aanvulling, zeker wanneer het geboden wordt als een verklaring van het werk van Arbus. Maar die aanvulling wordt niet of nauwelijks gegeven. Wat in feite uit het boek naar voren komt is een versie van het oude verhaal van de fotograaf die uit agressieve en vooral seksuele motieven zijn vak beoefent, ditmaal toegepast op een vrouw. Bosworth is zich wel bewust van het ongebruikelijke van haar toepassing, maar verklaart dat uit Arbus' specifieke eigenaardigheid: haar ‘mannelijke’ agressiviteit, en zelfs haar voortdurende neiging om in het openbaar over seks te praten worden ter verklaring aangedragen. Het liefdesleven van de fotografe wordt uitvoerig besproken, om het verband te bewijzen tussen de mens achter de camera en haar werk. Een associatief verband waar zelfs psychoanalytici tegenwoordig niet zo snel mee zijn. Daarbij berust dit verband hier vooral op insinuaties. Zo had Arbus een ‘bijna erotische’ relatie met de dwerg Morales, iets wat uit de foto zou emaneren. (Bosworth introduceert hier zelfs een soort fysiognomie op psychoanalytische grondslag). Mensen worden geciteerd met opmerkingen waar een luchtje aan zit, zoals de schrijver John A. Williams, die ‘soms het gevoel had dat Diane wilde dat hij haar slecht behandelde’, maar hij zelf was niet zo ‘into chains and punching in the mouth’, en ook dacht hij ‘dat ze waarschijnlijk biseksueel was, omdat ze zo buitengewoon sexy was.’ Bij herhaling wordt gememoreerd als buitengewoon betekenisvol hoe graag de fotografe zelf sterke verhalen
vertelde over haar avonturen met zeemannen en dergelijke.