Pure wijn
Er is wel iets van waar als Johnson over die essays zelf zegt dat ze ‘pure wijn’ waren, niet aangelengd met water zoals in zijn andere werk. Zijn moralistische fantasie Rasselas, Prince of Abyssina is in een lichtere toon geschreven, maar toch zeult men vanaf de allereerste alinea een zware zandzak mee door de goed honderd pagina's: ‘Gij die met lichtgelovigheid luistert naar de influisteringen der verbeelding, en met begeerte jaagt op de schimmen der hoop; die verwacht dat de ouderdom de beloften der jeugd zal nakomen, en dat in de gebreken van de dag van heden zal worden voorzien door de dag van morgen: sla acht op de geschiedenis van Rasselas, Prins van Abessinië.’ Die geschiedenis speelt zich aanvankelijk af in de Gelukkige Vallei, een afgesloten stad waar de prins en zijn zuster Nekayah wonen, beschermd tegen alle ongemakken van het leven, in bloeiende tuinen en waarin iedereen en alles voor hen klaarstaat. Tot Rasselas onrustig wordt en klaagt dat hij niets heeft om naar te verlangen: ‘Dat ik niets behoef, of dat ik niet weet wat ik behoef, is de oorzaak van mijn klacht.’ Hij gaat pogingen ondernemen de vallei te verlaten en doet daar maanden over. Zijn wijze leermeester Imlac bekent hij zijn plan en ze besluiten het samen te proberen. Bij hen voegt zich ook Nekayah en haar gunsteling Pekuah. Na hun geslaagde vlucht uit de vallei reizen ze door verschillende gebieden om kennis te maken met verschillende gewoonten en zeden, om uiteindelijk hun ‘keuze van leven’ te kunnen maken. Het verhaal is niet rijk aan verwikkelingen en beperkt zich tot naar de allegorie neigende algemeenheden, maar het komt erop neer dat men nergens vindt wat men zoekt. Met name Rasselas maakt nogal eens kennis met wijze lieden die al snel helemaal niet wijs blijken te zijn. Een wijze sterrenwacht die denkt regen te kunnen maken wordt ten voorbeeld gehouden om de aberraties van de
verbeelding aan te tonen. In deze passage laat Johnson zich ten volle kennen, want meteen wordt élke onschuldige dagdroom, elke opkomende mogelijkheid als ijdel, als onrust en verwarring wekkend gezien. Na deze kennismaking besluit Pekuah dat ze zich nóóit meer in een onbewaakt ogenblik zal voorstellen dat ze koningin van Abessinië is, Nekayah verbeeldt zich nóóit meer dat ze een herderin is en Rasselas zal zich nóóit meer een volmaakte regering indenken. Rasselas verscheen in hetzelfde jaar als Voltaire's Candide, eveneens een fantasie om het optimisme te temperen. Maar Rasselas is lang niet zo lichtvoetig en satirisch. Het is een belerend verhaal: ‘Breng uw geest niet in beroering met andere hoop of vrees dan de rede kan ingeven’; ‘Waarom zouden wij pogen datgene te verwerven waarvan het bezit niet kan worden veilig gesteld’; ‘Elke macht van de verbeelding over de rede is een graad van krankzinnigheid’; ‘De manier om gelukkig te zijn is dat men leeft volgens de natuur’; ‘Het menselijk leven is overal een toestand waarin veel moet worden verduurd en weinig kan worden genoten.’ Wanneer William Hazlitt Rasselas ‘the most melancholy and debiliating moral speculation that ever was put forth’ noemt, moet men ‘melancholy’ niet vertalen met die ietwat sympathieke bijsmaak die het in het Nederlands heeft; melancholie betekent in dit geval iets als: een geest vol vuil, roetachtig zand: zand in de raderen van de menselijke wil.
Een pagina uit het handschrift van The Vanity of Human Wishes
Lange tijd bestond er een Samuel Johnson die er wat anders uitzag: zoals we hem kennen uit James Boswell Life of Johnson: een sociale, aanspreekbare, gezellige dikke prater, attent, gevoelig en aardig voor zijn vrienden. In die Johnson zit ook de Johnson van het zand in de raderen van de menselijke wil, maar hij is nauwelijks te zien, in beslag genomen als we zijn door de unieke ervaring zo dicht te zitten op een leven dat zo lang geleden geleefd werd; zoveel details, zoveel inkijkjes, brieven, zoveel intimiteit. Maar Boswells biografie, waarover hijzelf in een brief aan Bennet Langton één jaar voor het verschijnen schreef ‘It will be the most entertaining book that ever appeared’, ontneemt het zicht op de onuitstaanbare moralist Johnson. Ik begin Becky Sharp eindelijk te begrijpen.
Becky - eigenlijk Rebecca - Sharp treedt op in het eerste hoofdstuk van Tackerey's sociale satire Vanity Fair (1848). Dat is het hoofdstuk waarin Miss Amalia Sedley na zes jaar Miss Pinkertons ‘academy for young ladies’ verlaat. Miss Sedley is het enige meisje dat door Miss Pinkerton met voorkomendheid wordt behandeld, de anderen ziet ze niet eens staan. Haar vader geniet namelijk enig aanzien in Londen. In de brief aan haar vader die Miss Sedley meekrijgt schrijft Miss Pinkerton dat Miss Sedley voor haar verdere opvoeding veel zal hebben aan het geschenk dat ze zal ontvangen, Johnsons Dictionary. Vooral waar het gaat om ‘the principles of religion and morality’ - en kan het bij Miss Pinkerton om iets anders gaan? - zal zij veel kunnen hebben aan The Great Lexicographer. Tegelijk met Miss Sedley verlaat Becky Sharp de school, maar zij wordt door Miss Pinkerton te mind bevonden voor de Dictionary. Haar zuster echter, Miss Jemina, heeft een zwak voor Becky en geeft haar op het laatste moment en ongezien een pakketje met het boek. Maar Becky heeft al die jaren erg geleden op de school van Miss Pinkerton (‘I hate her with all my soul’) en doet iets wat door de schrijver een ‘heroic act’ wordt genoemd: op het moment dat ze zullen vertrekken gooit ze de ‘Dixonary’ uit het rijtuig, tot ontsteltenis van Miss Jemina, die het zo goed had bedoeld.
Ook sympathiseer ik met het publiek tijdens de première van Johnsons enige toneelstuk Irene. Aan het slot laat Johnson notabene zijn heldin om zeep brengen. ‘Murder! Muder! schreeuwde het publiek. De moord kon geen doorgang vinden.
■