Een warenhuis van Duitse stemmen
De tijdloze fantasieën van Botho Strauss
Der junge Mann door Botho Strauss Uitgever: Carl Hanser Verlag, 388 p., f46,25 Importeur: Nilsson & Lamm
Gerda Meijerink
Achter het glas van een reusachtig aquarium verschijnt een gezicht: voorhoofd, ogen en neus van een vriendelijke man op leeftijd, de onderste helft de weke bek van een karper. Drie meter hoog het geheel, het spreekt minzaam een jonge vrouw toe die verdwaald is in een bos en de ‘toren van de Duitsers’ betreden heeft, een warenhuis waarin de Duitse taal in stemmen te koop wordt aangeboden in ruil voor een aantal ik-quanten. Een vrouw baart vanuit de ruimte tussen haar schouderbladen een gedrocht, een gnoom, waarvan de ene gezichtshelft Baudelaire, de andere Hitler vertoont. Op de bodem van een ondiepe kuil rollen een tiental mannenhoofden heen en weer met gesloten ogen en mummelende monden die zich gretig met krantenpapier voeden. Een vrouw wordt wakker in haar bed dat honderden meters boven het dorp waar zij in edelstenen handelt op lange poten heen en weer zwiept. Een vogel deponeert een pad op het laken die in zijn ingewanden een opaal herbergt. Met een beschimmeld rimpelig ruimtemannetje beleeft zij de hoogste lust.
Nachtmerries? Sprookjes? Allegorieën? Parabels? Mythen? Een dolgedraaide fantasie?
Het gaat over de nieuwe roman van Botho Strauss: Der junge Mann waarvan driekwart wordt ingenomen door ongebreidelde fantasmen in de trant van de hiervoor opgesomde. Hoewel, ‘roman’ - het woord komt alleen op de stofomslag voor, op het titelblad ontbreekt het en het lijkt me waarschijnlijk dat Botho Strauss deze genreaanduiding achterwege heeft willen laten omdat in een tijd waarin zich alles wat boven de vijftig pagina's uitkomt als roman afficheert, dit woord betekenisloos is geworden. Der junge Mann is een raadselachtig boek en ik moet bekennen dat ik er nauwelijks raad mee weet. Klaarblijkelijk ben ik niet de enige, want de kritieken die er intussen van zijn verschenen, onder anderen van Fritz Raddatz in Die Zeit, wijden er wel veel woorden aan maar ze draaien allemaal om de hete brij heen en wagen zich nauwelijks aan enige interpretatie. De vraag naar een betekenis, een boodschap misschien, een rode draad waarlangs de lezer vanuit Strauss' fantastische labyrint de weg vindt naar een niveau waarop begrijpen mogelijk is, wordt door geen van de critici beantwoord. En dat is geheel in de geest van Botho Strauss' poëtisch universum dat zich tegen het verstandelijke, het analytische weert, dat - zoals in zijn vorige prozaboek Paren, Passanten wordt gezegd - ook de dialectiek als kenmethode heeft afgezworen, omdat immers alle rationaliteit zich afspeelt in een wereld waarin de communicatie zich van de werkelijkheid heeft losgekoppeld, waarin elk spreken alleen nog maar gemummel, gebazel, geroezemoes, gelal is geworden. De geschakelde informatie-systemen, de televisieterreur, de elk bewustzijn vernietigende aanwezigheid van de atoombommen, het ontbreken van een zinvol geordende samenleving maar vooral de teloorgang van de geschiedenis - althans van onze samenhang daarmee - heeft de mens tot een ledepop gemaakt, doelloze
schijnbewegingen zijn onze daden.