Het hogere stelen
Hugo Claus en de klassieke oudheid
De mot zit in de mythe Hugo Claus en de oudheid door Paul Claes Uitgever: De Bezige Bij, 360 p., f49,50
Rudi van der Paardt
Er is waarschijnlijk geen auteur in ons taalgebied die zoveel werk van andere schrijvers heeft geadapteerd, die zoveel verwijzingen in zijn werk heeft opgenomen, kortom zich zozeer een waardige leerling van Ezra Pound heeft betoond als Hugo Claus. Lange tijd is dat nauwelijks opgemerkt. Slechts ten dele is dit verklaarbaar uit het feit dat zijn vroege werk na het Bloem-ige debuut Kleine reeks zich tegen elke traditie leek te keren. Zowel zijn proza als zijn poëzie vertoonde bij nauwkeurige lezing immers talrijke brokken van teksten uit de wereldliteratuur.
Maar pas op het ogenblik dat Claus aan het bewerken van bestaande toneelstukken begon, de aemulatio dus zichtbaar nastreefde, werd door verschillende critici een netwerk van citaten (in de uitgebreide zin des woords), eerst en vooral in zijn romans, blootgelegd. Ik denk hier met name aan de essays van Julien Weverbergh en Jean Weisgerber, over respectievelijk Omtrent Deedee en De verwondering, die een aanzet vormden voor veel scripties en academische studies over Claus' werk. Geleidelijk aan ontstond een school van fanatieke Clauslezers (de Meester rept zelf veelal van ‘mijn personeel’), die zijn bestaand oeuvre op literaire verwijzingen en mythische structuren onderzocht, en nieuw werk onmiddellijk van grondig commentaar voorzag. Buiten de universitaire sfeer zijn deze publikaties, voor het merendeel Vlaamse doctoraalscripties, nauwelijks bekend geworden. Het absolute hoogtepunt uit deze Clausiana, het proefschrift waarmee Paul Claes in 1981 aan de Katholieke Universiteit van Leuven promoveerde, De mot zit in de mythe, is nu in bewerkte vorm door De Bezige Bij uitgegeven. Het specifieke van Claes' studie is dat daarin het gehele werk wordt benaderd vanuit zijn wellicht belangrijkste inspiratiebron: de wereld van de Grieks-Romeinse oudheid. Het gaat dus om veel meer dan vragen als: welke klassieke (Claes spreekt liever van antieke) auteurs heeft Claus vertaald/bewerkt of welke klassieke citaten heeft hij in zijn boeken gestopt. Zo speelt met name de mythologie een belangrijke rol bij Claus en verwijzingen daarnaar van allerlei aard zijn door Claes geregistreerd. Eén van de redenen waarom men De mot zit in de mythe een voorbeeldige studie kan noemen, is dat dit boek ondanks de uitputtende opsomming van allerlei namen en begrippen, die niet altijd evenveel met elkaar te maken lijken te hebben, zo uitstekend leesbaar is gebleven.
De mot zit in de mythe is zeer systematisch opgezet. Het boek begint met een overzicht van de uit talloze interviews geselecteerde commentaren van Claus op zijn allusietechniek in het algemeen en zijn referenties naar de oudheid in het bijzonder. De meest saillante uitspraken komen uit een interview dat Claes zelf met Claus voor de BRT radio heeft gehad (zomer 1981); doorgaans heeft Claus nogal badinerend over dit onderwerp gesproken - wat zijn goed recht en voor zijn ‘personeel’ misschien wel een voordeel is. Na deze introductie formuleert Claes een drievoudige vraag met betrekking tot zijn materiaal: welke antieke elementen zijn er, welke vorm nemen zij aan en wat is de functie ervan. Om deze vraag op adequate manier te kunnen beantwoorden heeft Claes een model ontwikkeld, waarin het begrip ‘transformatie’ centraal staat (de uitvoerige theoretische verantwoording van het model, voor de gemiddelde lezer wel erg zware kost, ontbreekt in deze handelsversie). In de praktijk komt het hierop neer dat Claes drie soorten tekstbewerking bij Claus onderscheidt: citaten, toespelingen en vertalingen/bewerkingen. Deze driedeling valt min of meer samen met een onderscheid in algemeenculturele, mythische en literaire antieke elementen.