Nieuwe poëzie
Vervolg van pagina 11
tiek is weliswaar onveranderd die van ontpersoonlijking (‘men is noch was zich’) en de afwezigheid van een coherent wereldbeeld, maar kennelijk wil hij nu toch op een ordelijke en overzichtelijke wijze vastleggen dat hij zijn vertrouwen in orde en overzicht nog altijd heeft opgezegd.
Opzichtige gevoeligheid kom je noch bij Zuiderent noch bij Beurskens tegen. Beiden wensen niet op de poëtische gestemdheid van de lezer te speculeren. Afstand, abstrahering en complicering zijn het parool. Tot welke volbloed sentimentaliteit een tegengestelde poëzie-opvatting kan leiden, toont ons Jan Blokker in zijn bundel Kind. Ik kan me voorstellen dat meisjes in een Clair-de-lune stemming onder de indruk raken van zoveel zachtaardigheid, maar in de hier gepresenteerde vorm hebben Blokkers emoties op de zure criticus geen vat. Het lijkt wel of hij zonder dralen steeds het meest voor de hand liggende heeft opgeschreven:
Kijk, ik ben weer thuis in mijn geboortehuis;
- eerste garage, tweede etage -
de straat was jaren lang een wazig plaatje,
maar de kamer staat me plotseling helder voor de geest.
Slow-motion; we dansen door de nevels
van de ochtend, het licht en ik,
hagedissen ritselend in de stenen van een landhuis.
Het huis en ik, alleen en dromend
Nergens een pakkend beeld, in geen velden of wegen een regel die zijn mededeling op meer dan clichématige wijze overstijgt. ‘De dichter spreekt niet meer, hij droomt’ en ‘ik wil niemand wekken’ zijn citaten die Blokkers houding onbedoeld illustreren. Zo verwijlt de dichter maar het liefst bij de slapende honden van zijn jeugdherinneringen, ex-vriendinnetjes en moederliefdes. Opdat wij heel misschien een traan wegpinken. Goed, pinken wij een traan weg. Want de kaarswalm van dit alles slaat je behoorlijk op de klieren.
■