Pinken wij wel of geen traan weg?
Nieuwe poëzie van Zuiderent, Beuskens en Blokker
Natuurlijk evenwicht door Ad Zuiderent Uitgever: De Arbeiderspers, 56 p., f26,50
Het vertrek door Huub Beurskens Uitgever: Meulenhoff, 64 p., f24,50
Kind door Jan Blokker Uitgever: De Bezige Bij, 44 p., f21,50
Rob Schouten
Op het gevaar af globaal te zijn, zou je kunnen zeggen dat de naoorlogse generatie dichters het accent niet op de mythische wortels van het bestaan legt, maar op de concrete, strikt individueel geordende werkelijkheid. Als het al om de eigen geschiedenis gaat dan niet in mythische of andere collectieve verbanden. Zij pretendeert niet enige wijsheid in pacht te hebben noch spreekt ze graag expliciet over al-enige grootheden. Wie tot haar door wil dringen moet veelal door een scherm van woorden heen, opgetrokken om het onoverzichtelijke gevoel deel uit te maken van de kosmos, te bezweren. Het gedicht is hoogstens z'n eigen kosmos.
Dat is heel sterk het geval in Ad Zuiderents bundel Natuurlijk evenwicht. Hij heeft zijn bundel niet alleen ordentelijk gecomponeerd volgens classicistische principes van evenwicht (afdelingen met 1, 7, 8, 3 en weer 8, 7, 1 gedichten die afzonderlijk ook steeds weer symmetrische afmetingen hebben) maar ook in de inhoud probeert hij de romantische verlokkingen van het hogere alsmede de losse eindjes van een al te wilde fantasie te beteugelen. Typerend zijn de slotregels van het gedicht ‘Tuin der wetenschap’: ‘Een boom van kennis die je longen uit tot / lucht vervloog. Op je bureau een bloed- / spoor van verbeelding? Hou het maar droog.’ Hou het maar droog zou het devies van deze bundel kunnen zijn. Natte, sentimentele, oceanische gevoelens worden opgedweild en uitgewrongen.
Ad Zuiderent
Zuiderents poëzie is precies en geconcentreerd. Ze is ook vaak moeilijk en labyrintachtig. Dat is een gevolg van het feit dat ze op een klein oppervlak een heel netwerk van bewegingen uitvoert. Zuiderent verkleint de topografie van het landschap tot die van zijn achtertuin, maar met behoud van de complexiteit. ‘Een ander land’ is daarvan een prachtig voorbeeld. Het gedicht beschrijft hoe een wijds land in een steeds kleinere ruimte terecht kan komen:
Ik ben eens naar een ander land geweest:
honing werd er verkocht, de zon scheen steeds,
de horizon was paarsgrijs van lavendel.
Daar was een overschot aan verte
waarvan ik kleurendia's nam voor thuis.
Het land was oud; men had er veel ruïnes;
wie er maar even was, was al gelukkig.
Ik bleef er langer, ging nog op een berg
en knakte tijm, omdat die wild was, met de handen
(het was een land ten zuiden van Parijs).
Die geur, die droge geur, hing in de auto,
toen ik naar 't noorden kwam met mijn verhaal.
En in het licht van de projektor op de muur
zag ik mijn eigen huis, mijn kast, mijn la,
mijn doosjes, mijn vaucluse op den duur.
Of het nu om sentimenten, ervaringen of andere grootheden gaat, Zuiderent kadert ze steeds zo in het raam van de taal, dat ze met het blote oog precies zichtbaar blijven.
Het besef dat poëzie in de eerste plaats taal is, is in Nederland vrij laat, pas na de Vijftigers, goed doorgedrongen. Het heeft voor een aantal onaantrekkelijke uitwassen gezorgd, die nog niet helemaal verdwenen zijn, vooral bij nalopers van Gerrit Kouwenaar. Een van de ergste zeloten van het Kouwenarisme was Huub Beurskens. Hij ging in theorie en praktijk zover dat hij het gedicht in geen enkel opzicht meer wenste te beschouwen als ‘spiegel, medium of gebruiksvoorwerp, maar als concreet geworden proces’, een opvatting die hij voor de gehele moderne (althans wat hij hield voor moderne) poëzie claimde. Gevolg voor zijn eigen gedichten: taalconglomeraties zonder psychologische of wijsgerige inslag, eigenlijk zonder enige inslag überhaupt, maar, als je hem zelf mocht geloven, vol ‘ritmen, stuwingen in gewichten en contragewichten, wisselingen van standpunten’: dus zo iets als ‘tromslags wordt harteelt buigzaam. / swing. maar onbewogen blijft het masker / star op staccato van lichaamscurven.’
Zijn nieuwe bundel Het vertrek biedt een heel ander uitzicht dan dit oude werk. Ik weet niet of er een herziening van zijn standpunten aan ten grondslag ligt, maar in de praktijk lijkt hij zijn wantrouwen ten aanzien van de taal als instrument voor niet-talige mededelingen enigszins te laten varen. Vooral de eerste vier afdelingen van de bundel gáán ergens over. De eerste over de schilder Chardin en de vierde over Ensor omarmen twee afdelingen over stillevens en strandtaferelen. Aldus is er een contrast ontstaan tussen verstilling en dynamiek. De vervreemding van de werkelijkheid is centraal blijven staan maar deze heeft nu eens niet geleid tot een vlucht in louter taal, maar tot een verstaanbaar en op de keper beschouwd tamelijk onzwaarwichtige verbeelding van desintegratie:
Jan Blokker
ik stond eens aan de grond genageld
naar een man die ik ondersteboven
als je je vader zo ziet lijden zul je niets
meer dan de dood voor hem verlangen.
toen bleek de spiegel omgekeerd
Mijn waardering voor Het vertrek is relatief. Het belangwekkende zit 'm vooral in Beurskens' poëtische ontwikkeling, meer dan in het hier geboden resultaat. Opvallend dat een dichter die de mogelijkheden van poëtische werkelijkheidsillusie zozeer verzaakt, opeens aankomt met gedichten waarin menselijk taalgebruik overheerst. Zijn thema-
Vervolg op pagina 13