Vrij Nederland. Boekenbijlage 1984
(1984)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
Elmer SchönbergerIn het genre lamento - klacht - is het ‘When I am laid in earth’ uit Purcells Dido and Aeneas een van de hoogste hoogtepunten. De aria is zelfs doorgedrongen tot de music for the millions, althans voor the thousands, en dat is een eer die weinig muziek van voor Bach te beurt valt. Deze treurzang is voor Purcell wat voor Rachmaninov de prelude in cis, voor Ravel de Boléro en voor Bach het tegenwoordig ‘Air for the string’ geheten tweede deel uit de derde orkestsuite is. Een reden om deze aria niet per grammofoonplaat naar het spreekwoordelijke onbewoonde eiland mee te nemen is de herinnerbaarheid van de muziek; het geheugen kan hier op zijn eigen minigroeven vertrouwen. Maar Purcell componeerde in zijn korte leven (1659-1695) meer hoogtepunten, niet alleen in zijn eigen oeuvre maar in de muziek van de hele zeventiende eeuw. Ik bedoel een verzameling korte (gemiddeld drie tot vier minuten durende) stukken voor strijkers, die alle melodische en harmonische schoonheden van Dido's liebestod bevatten, maar dan verspreid over 15½ Fantasias en In Nomine's, drie driestemmige, 12½ vierstemmige (de dertiende is incompleet), één vijfstemmige (Fantasia upon One Note!), één zes- en één zevenstemmige. Een hit zullen deze composities nooit worden, daarvoor is de muziek te ‘geleerd’, althans te contrapuntisch, en te kunstig, althans te avontuurlijk. Dat ze moeilijk door het geheugen oproepbaar zijn maakt ze geschikt voor een verblijf op St. Helena. Bijna alles is bijzonder aan Purcells Fantasias. In de eerste plaats werden al die duizelingwekkende chromatische tournures, al die contrapuntische dramaatjes niet, als een Wohltemperiertes Klavier, door een met alle wateren gewassen componist bedacht, maar door een jongen, een eenentwintigjarige, die toen hij de driestemmige fantasieën schreef misschien zelfs nog een paar jaar jonger was. Daarmee is niet gezegd dat hij een volslagen nieuweling in het vak was. Op zijn tiende was hij zangertje in de koninklijke kapel, op zijn veertiende zag hij zijn eerste liederen in druk, en op zijn achttiende was hij Composer in Ordinary van het orkest van de koning. Een jaar nadat hij zijn Fantasias voltooide, trouwde hij. Was Purcell niet een zeventiende-eeuwer maar een negentiende-eeuwer geweest, dan zouden zijn biografen in zijn muziek misschien wel het document humain van een verlovingstijd hebben gehoord, compleet met eerste kus, eerste ruzie, verzoening, rivalen en, wie weet, wel het Dankgesang eines Genesenen. Zo wordt er gelukkig over zeventiende-eeuwers niet geschreven, wel zó: Purcells Fantasias ‘getuigen op de meest direkte wijze van zijn eigen smaak en de vastbeslotenheid om zijn eigen kunst te dienen en niet slechts de smaak van het hof en de samenleving’. Arthur Hutchings (Purcell, BBC Music Guide) slaat hiermee de spijker op de kop. Purcells fantasieën zijn even persoonlijk als welke allerindividueelste uiting van welke allerindividueelste emotie dan ook. Een van de bewijzen hiervoor is de tweede bijzonderheid van deze muziek, die er een van historische aard is. Om het mooiste wat hij wilde laten horen zo mooi mogelijk te laten horen, bedacht Purcell niet een schokkend nieuwe, revolutionaire muzikale vorm, zoals het een beetje eenentwintigjarige toch betaamd had; hij mat zich zelfs niet een stijl aan die in de mode was. Nee, hij deed iets wat in zijn tijd misschien nog wel ongewoner was dan nu: hij bracht een verouderd, om niet te zeggen museaal genre opnieuw tot leven, de fantasia, een meer dan honderd jaar oude instrumentale vorm die in de eerste helft van de zeventiende eeuw in Engeland zijn grote bloeitijd had, maar die in 1680 definitief voltooid verleden tijd was. Hoewel Purcells fantasias op de muziekstandaard van menig connaisseur belandden, zouden er bijna tweehonderdvijftig jaar verstrijken voordat ze in druk verschenen. Purcell heeft met zijn fantasias een apotheose van ‘de Engelse stijl’ gecomponeerd, een stijl waarin - zoals eerder bij de Italiaanse madrigalisten - zo meesterlijk het eeuwige drama van consonant en dissonant werd opgevoerd, waarin labyrintische omzwervingen door het rijk der toonsoorten plaatsvonden, en waarin de chromatiek (hoewel onvergelijkbaar) soms gewaagder dan die van Wagner was: voorbeeld 1. Deze maten zijn verbazend. Als u geen noten kunt lezen moet u de twaalfde fantasie draaien en in de maat (een rustige tweedelige) tot 66 tellen. En de maat uit voorbeeld 2 zou zo uit een neoclassicistische compositie van Stravinsky, Orpheus bij voorbeeld, afkomstig kunnen zijn. ‘Good Air ought to be prefered before Nice Rules,’ schreef Purcell in zijn revisie van Playfords Introduction to the Skill of Music. ‘Goede Melodie heeft voorrang op Fraaie Voorschriften’, waaruit niet de conclusie moet worden getrokken dat dissonanten als in voorbeeld 2 louter ongewenst gevolg zijn. Ook zonder de stemmen te laten botsen zoals zij voortdurend in de oorsplijtende zevende fantasie doen (voorbeeld 3) had Purcell ‘good air’ kunnen schrijven. Maar, zo denk ik, hij genoot ervan om tegen de voorschriften te zondigen, hij genoot van de aanvaringen der stemmen, de wrijvingen der violen en de onbestemdheid der akkoorden. Het is aan een kant maar goed dat Purcell niet zo oud is geworden, want zodra de zoetgevooisde Italianen à la Corelli de muzikale macht hadden overgenomen, was het gedaan met de Engelse stijl. Purcell was weliswaar niet bij de mode achtergebleven, had zelfs ‘faithfully endeavour'd a just imitation of the most fam'd Italian Masters’, maar zijn sonates werden ‘versmaad omdat ze van somewhat of an English vein doortrokken’ waren. En die veine bestond eruit dat men ‘te ver ging omwille van de afwisseling’; ‘door de point (thema, motief) heen en weer te slingeren tussen de toonsoorten gaat het karakter van de oorspronkelijke toonsoort verloren, hetgeen de muziek niet ten goede komt.’ De schrijver van deze regels, een tijdgenoot van Purcell, had zeker gelijk, maar het was het gelijk van een andere muzikale taal dan die van Purcells fantasias. Gelukkig veranderen de tijden. Wat deze meneer North ouderwets vond, vinden wij weer modern. Lang was ik trouw aan de uitvoering van Purcells Fantasias door het Ulsamer-Collegium. Hoewel ik die plaat niet wil verraden, moet hij voorlopig wijken voor de uitvoering van de Londen Baroque die dramatischer klinkt, wat in een aantal fantasieën een voordeel is. Ook de manier waarop de gamba's bespeeld worden lijkt me anders - authentieker, zou ik zeggen, waarmee ik alleen bedoel dat de klank nóg minder op die van het moderne strijkkwartet lijkt. Met onder andere de Hamburger Cembalokonzerte van C.P.E. Bach (met verve gespeeld door Bob van Asperen) en de orkestsuites van de vader van C.P.E. (in een geanimeerde uitvoering door het Linde-Consort) maakt de Purcell-plaat deel uit van de serie Reflexe van EMI. Het nummer van de Purcell-plaat is 1436311. |
|