Russich eerbetoon
Hoe men in één klap een internationaal geletterd volk kan worden
Marko Fondse
Op mijn dertiende uit de Randstad verzet naar het Zeeuwse platteland was ik als stadskind snel op het boerenleven uitgekeken; en zo kwam ik tot de literatuur. Krijg je die niet van huis uit mee, dan kun je al je ontdekkingen zelf doen. En zo las ik door elkaar Perks Mathilde, ‘kooibooiboeken’, Vondels Roskam en iedere literatuurgeschiedenis en bloemlezing waar ik maar de hand op kon leggen.
Met de Roskam was het even doorbijten, maar dank zij de uitstekende annotaties kwam die poëzie toch voor me tot leven. Die lectuur heeft de liefde voor mijn eigen taal gestimuleerd en me al vroeg het benul bijgebracht dat taal als communicatiemiddel eeuwen bestrijkt. Dat besef maakt je zo goed als immuun voor modeverschijnselen. Maar het waren wel eenzame genoegens. En hoe gaat het dan met die dingen? Het gaat er mee als met de ziel in Gorters Mei: ... dan/sterft ze vergeten en alleen gelaten. Geen feed back zogezegd. Een citaat dat niet wordt opgepakt, een toespeling niet begrepen. De ontwikkelde stand reageert lacherig, of vijandig, omdat je je eigen klassieken geen straf vindt. Je belangstelling voor de Gouden Eeuw wijkt op den duur voor sterker interesses, maar de liefde ervoor blijft bewaard op de bodem van je ziel.
‘De Nederlandse poëzie van de 17e eeuw’
De laatste tijd herlees ik onze klassieken. In het Russisch. Jaren heb ik in het buitenland geleefd, werkend in omgevingen waar men niet beter wist of Nederlands was Duits, of Engels en verbaasd reageerde als ik uitlegde dat we toch konden bogen op een eeuw of wat eigen literatuur, inclusief klassieken. Dat was natuurlijk wel bitter voor de patriot die ik ben, maar veel verschil met de situatie in mijn eigen land maakte het nu ook weer niet. Aan die situatie van de stemloze Nederlandse literatuur is nu wat betreft Rusland een einde gekomen.
Bij de uitgeverij ‘De schone letteren’ in Leningrad verscheen de 304 dichtbedrukte bladzijden tellende bloemlezing Iz poèzii Niderlandov XVII veka, een titel die wel geen vertaling zal behoeven. Het werk behelst een 250 gedichten van achtentwintig dichters, van Simon van Beaumont tot Hubert Poot, bovendien voor ons zelf ontoegankelijke neo-latinisten als Barlaeus, Vossius en Grotius en niet te vergeten de Friese Vondel, Gijsbert Japicx. Een bloemlezing van deze importantie zijn wij hier zelf niet rijk en zou iets voor Komrij zijn.
Aan dit kapitale werk hebben zestien vertalers meegewerkt, van wie N. Maltseva, V. Orlov, V. Toporov en E. Vitkovski het leeuwedeel voor hun rekening namen. Ik heb me voornamelijk op de laatste geconcentreerd. Hij vertaalde Cats, De Harduyn, Vondel, Starter, Luyken en Focquenbroch, welke laatste terecht een prominente plaats in de bloemlezing inneemt. Eindelijk recht. Aan die mijnheer Vitkovski heb ik ontroerende uren te danken - de hernieuwde confrontatie met wat me als jongen al dierbaar was. De moeilijkheden waarmee een Russisch vertaler van onze Barokpoëzie te doen krijgt laten zich indenken: een ‘verouderde’ taal, grote verschillen in mentaliteit en religieuze ‘bevinding’. Bovendien kende de Russische literatuur nauwelijks iets dat zich met de Europese Barok laat vergelijken; de vorming van de Russische literaire taal was toen nog amper begonnen. De grote wendbaarheid van taal die onze Barok-dichters vereisen zal in Rusland pas bereikt worden tegen het eind van de XVIII-de eeuw. Dan komt Poesjkin, die de hele wereldcultuur verteerd heeft en de Russen in één keer opstoot in de vaart der geletterde volken. Niettemin hebben Franse, Poolse en Oekraiense modellen sterk ingewerkt op de XVIII-de eeuwse Russische poëzie (Lomonosov, Derzjavin) en de vertalers kunnen daar rechtstreeks op aansluiten. (Zie Harold B. Segel, The Baroque Poem, New York 1974, die ook ruime aandacht schenkt aan de Slavische en Nederlandse erfenis.)
Aan de woordenschat van Vitkovski (tot wie ik me dus beperk) zie je in één oogopslag dat hij kwistig geput heeft uit de oude taalvoorraad. Hij moet de voor-Poesjkiniaanse poëzie door en door kennen. Die archaïsche elementen werken verbluffend authentiek. Enerzijds kenmerken die vertalingen zich door de lenigheid van een Poesjkin en Zjoekovski (een groot poëzievertaler die leefde van 1783 tot 1852), anderzijds door net dat antiquarische dat de tijdsafstand afdoende suggereert.
Ik las zo'n vijftig bladzijden in vertaling. Er gebeurde wat ik had verwacht. Hoewel de Nederlandse modellen naar woordinhoud bij mij nogal bleken weggezakt, riepen ritmiek, metriek en rijm van de vertalingen meteen zeer exacte herinneringen aan de originelen op. Hetgeen mij bevestigde in mijn mening dat de ‘formele’ kant van poëzie zich het sterkst in het geheugen grift, een mening die ik bij gebrek aan vertaald materiaal maar zelden kon toetsen.
Vitkovski gaat voor geen enkele formele moeilijkheid uit de weg. Hij is de volmaakte versifex, kent alle knepen. Moet hij een detail opofferen, een betekenis afzwakken of aanzetten, iets anders vertalen dan