De rekbaarheid van het modernisme
De overeenkomsten tussen Du Perron en James Joyce
Het modernisme in de Europese letterkunde door E. Ibsch en D. Fokkema Uitgever: De Arbeiderspers, Synthese - stromingen en aspecten, 376 p., f44,50
Ton Anbeek
Toen Het modernisme in de Europese letterkunde een halfjaar geleden werd aangekondigd, bevatte die tekst een intrigerend zinnetje: ‘Carry van Bruggen, Vestdijk, Ter Braak en Du Perron blijken minder uniek, maar niet minder belangwekkend te zijn.’ De vier Nederlanders zouden in een Europese context worden geplaatst, zoveel was duidelijk. De studie die nu als een kloek gebonden boek is verschenen presenteert zich dan ook als een oefening in vergelijkende literatuurwetenschap.
Dat vak heeft de laatste jaren helaas veel te lijden gehad door de expansie van haar zusterdiscipline, de theoretische literatuurwetenschap. Nu de belangstelling voor literatuurgeschiedenis toeneemt, krijgt ook de vergelijkende literatuurwetenschap meer kans, omdat ieder zinnig mens beseft dat een geschiedenis van de literatuur van ons kleine landje niet valt te schrijven zonder aandacht voor de invloed van de omringende taalgebieden. Het modernisme in de Europese letterkunde is een grensdoorbrekende studie. Het boek laat de winst, een enkele keer ook het gevaar van zo'n multinationale onderneming zien.
E. du Perron
De term modernisme wordt vaak gebruikt als verzamelnaam voor een groot aantal onderling nogal verschillende vernieuwingsbewegingen die tussen de twee wereldoorlogen het literaire leven schokten, zoals het futurisme, dadaïsme, expressionisme, surrealisme. Een overzicht van al die richtingen met hun soms naar taalgebied weer afwijkende namen vindt men bij voorbeeld in de Penguin-pocket Modernism. Ibsch en Fokkema willen aan de term een andere inhoud geven. Zij wijzen erop dat een aantal van de belangrijkste prozaïsten uit de periode 1910-1940 (Proust, Joyce, Virginia Woolf, Thomas Mann) juist niet tot een van de genoemde bewegingen (die vaak vooral de poëzie raken) gerekend kan worden, terwijl die auteurs toch allerlei kenmerken gemeen hebben.
Ibsch en Fokkema willen laten zien hoe deze schrijvers, zich afzettend tegen het naturalisme/realisme, tot vergelijkbare resultaten komen. Het in kaart brengen van die overeenkomsten is het doel van hun onderzoek.
Robert Musil
Wat kenmerkt nu de modernistische auteur? In de eerste plaats: hij zet zich af tegen het realisme van zijn voorgangers. Waar de realistische schrijver gelooft in de mogelijkheid om de wereld natuurgetrouw weer te geven, is de modernist er zich van bewust dat hij alleen een voorlopige, fragmentarische interpretatie van de werkelijkheid kan geven. Zijn visie is nooit meer dan een hypothetische constructie. Vaak wordt er in het modernistische kunstwerk ook over die voorlopigheid gefilosofeerd, wat deze boeken een uitgesproken intellectualistisch karakter geeft. De modernist heeft dan ook een grote voorkeur voor beschouwende genres als de brief, het dagboek, het essay; schrijft hij een roman, dan vervagen daarin de grenzen tussen roman en essay. Een gevolg van zijn kritische instelling is ook dat de modernistische schrijver zich niet graag onvoorwaardelijk politiek engageert. Hij koestert zijn afstandelijkheid; intellectuele mobiliteit, twijfel en ironie zijn modernistische sleutelbegrippen. Zeer wantrouwend staat de modernist tegenover de taal: taalgebruik kan verhullen, verstarren, vastpinnen wat in principe vloeiend en dynamisch zou moeten blijven.
Thomas Mann
Hoezeer de taal misleidend kan zijn, blijkt bij voorbeeld uit de vorige alinea. Want bij mijn portrettering van ‘de’ modernist, lijkt het iemand die men bij wijze van spreken in levenden lijve zou kunnen ontmoeten. In werkelijkheid gaat het natuurlijk om een constructie: schuift men alle overeenkomstige kenmerken bij elkaar, dan ontstaat dit ‘profiel’.
Het fascinerende van Het modernisme in de Europese letterkunde is dat het auteurs met elkaar in verband brengt die op het eerste gezicht nogal verschillend zijn (Du Perron en Italo Svevo, James Joyce en Thomas Mann, André Gide en Carry van Bruggen). Natuurlijk is het dan de taak van de lezer om uit te maken of de onderzoekers er werkelijk in slagen de behandelde auteurs binnen het profiel te passen. Blijft er niet ergens een arm of been buiten het portret steken? Is met het aanwijzen van de modernistische kenmerken iets essentieels over het werk van een bepaalde schrijver gezegd, of raakt het mogelijk alleen de oppervlakte? Het is aardig dat eens na te gaan bij de eerder genoemde Nederlandse auteurs: Carry van Bruggen, Vestdijk, Ter Braak en Du Perron.
James Joyce