De hobby van Somberman
Campert, Van Doorn en de hedendaagse zedenschets
Wie doet de koningin door Remco Campert Uitgever: De Bezige Bij, 152 p., f 19,50
Gevecht tegen het zuur door Johnny van Doorn Uitgever: De Bezige Bij, 150 p., f24,50
Peter de Boer
Veel literaire genres zijn in de loop der eeuwen verdwenen of overgegaan in weer andere genres, maar de ironische zedenschets heeft zich altijd moeiteloos gehandhaafd. Schrijvers plegen de samenleving met grote regelmaat een meer of minder parodistische lachspiegel voor te houden.
Een der eerste, tevens beste voorbeelden van dit genre in onze literatuur is Van den vos Reinaerde, de in glanzend vossebont gestoken aanklacht tegen de misbruiken in de middeleeuwse standenmaatschappij, die zo'n realistisch accent heeft dat ik zelf indertijd op school voor het klassikaal lezen ervan nog met een gekuiste editie werd afgescheept. Eenmaal van zijn dierehuid ontdaan leefde het genre voort in onder andere de laat-middeleeuwse boerden en kluchten, die weer hun uitlopers hadden in het werk van Hooft en Vondel, in de picareske romans, blijspelen en flarden spectatoriaal proza uit de zeventiende en achttiende eeuw, en in allerhande teksten, maar natuurlijk vooral in Hildebrands Camera Obscura, uit de negentiende eeuw. Van de modernen hebben W.F. Hermans, Simon Carmiggelt, Marijke Höweler, Kees van Kooten en vele anderen zich incidenteel of frequent met het genre ingelaten.
Aan de vormgeving is veel veranderd, maar in de kern is de zedenschets altijd hetzelfde gebleven: een humoristisch satirische portrettering van figuren, niet in hun individualiteit en psychologische uniciteit maar als karikaturen. Ook de beschreven mensen-typen zijn nauwelijks veranderd. De ijdeltuit, de hebzuchtige, de hansworst, de overspelige, de malende mysticus. Dit gecodificeerde stramien, gevoegd bij het feit dat het aantal mensentypen tamelijk beperkt is, maakt dat de mogelijkheid tot herkenning optimaal is. De populariteit van de zedenschets lijkt mij op de herkenbaarheid en het humoristische karakter terug te voeren: het eerste geeft de wereld een overzichtelijker, het tweede een vrolijker aanzien.
Wie doet de koningin en Gevecht tegen het zuur zijn onmiskenbaar kinderen van hun tijd maar laten zich toch makkelijk in de traditie van de zedenportretten inpassen. Bij Van Doorn roepen de aanwezigheid van dichterlijke vrijbuiters, zelfkantfiguren en moderne sektariërs en zijn ietwat Rabelaisiaanse humor reminiscenties op aan de middeleeuwse kluchten met hun populatie van vaganten, verlopen monniken en hoerenlopers. Ook Camperts personages, die sprekende namen dragen als Schreeuw Wanhoop, Somberman en Praatgraag, zijn niet zonder precedent. Ponk en Zaf, een jeugdig stel uit de punkscene, konden zo uit een schelmenroman zijn weggelopen; Somberman heeft iets van neef Nurks uit de Camera Obscura, Domoor en Bediende respectievelijk iets van Pieter Stastok en Keesje het diakenhuismannetje uit hetzelfde boek; Letter, door Campert met komische regelmaat opgevoerd als de schrijver ‘die altijd maar bezig is met het concipiëren van zijn oeuvre zonder aan het schrijven ervan toe te komen’, is een nazaat van Rijmer uit Pieter Langendijks Spiegel der vaderlandse kooplieden, die eveneens veel geschreeuw maar weinig wol produceerde.