Succesformule
Ten dele was deze ontwikkeling ook een vruchtbaar inhaken op de moderne ontwikkelingen in de andere sociale wetenschappen. Zo heeft bij voorbeeld het werk van Michel Foucault vele Franse historici de ogen geopend. Niet alleen sneed hij onbevangen en op grootschalige wijze onderwerpen aan als dood, seksualiteit, waanzin, angst en lichaamsbeleving, maar ook introduceerde hij een nieuwe opvatting over ‘historische documenten’ als zodanig.
Emmanuel Le Roy Ladurie
Gedeeltelijk was de opkomst van de nouvelle-nouvelle histoire natuurlijk ook een ontdekking van een modieuze succesformule waarmee een groot publiek bereikt kon worden. Het kan dan ook niet ontkend worden dat le retour du pittoresque, de nadruk op de smeuïge anekdote en het pikante detail, soms enigszins de wetenschappelijke voorzichtigheid overwoekerde. Daarbij is er nog steeds bij vele Franse historici een onuitroeibare en somtijds lichtelijk storende neiging om voor cultuurfilosoof te spelen, en in hun studies op zoek te gaan naar de wortels van het vermeende geestelijk lijden van onze tijd.
Niettemin behoort de stroming van de anthropologie historique tot het meest stimulerende van wat de geschiedwetenschap momenteel te bieden heeft. Juist omdat alle aspecten van het menselijk bestaan tot onderwerp van studie zijn geworden kan met recht gesproken worden van existentiële geschiedenis, zoals de jonge en veelbelovende Nederlandse historicus P. den Boer enige tijd geleden in het Tijdschrift voor Geschiedenis deed.
De recensies van Le Roy Ladurie in Parmi les historiens gaan voor een groot gedeelte over deze nieuwe ontwikkelingen, waarin hij zelf overigens een hoofdrol speelt. Daarnaast passeren echter ook een aantal ‘traditionele’ regionaal-demografische werken de revue, alsmede een paar recent in het Frans vertaalde klassieken (Norbert Elias, Caro Baroja, Arnold Toynbee). Maar centraal in deze bundel staan de voormannen van de huidige Franse geschiedschrijving, zoals de grondleggers van de moderne mentaliteitsgeschiedenis Robert Mandrou, George Duby en Jacques Le Goff; de specialisten op het gebied van de geschiedenis van de liefde, als Jacques Solé (L'Amour en Occident), Jean-Louis Flandrin (Les Amours paysannes) en Elisabeth Badinter (L'Amour en plus); en natuurlijk bovenal de geschiedschrijvers van de Dood, als de briljante maar grillige Philippe Ariès (L'Homme devant la mort; Essai sur l'histoire de la mort en Occident), Michel Vovelle (Piété baroque et déchristianisation en Provence), François Lebrun (Les hommes et la mort en Anjou), en de zeer christelijke maar toch fenomenale Pierre Chaunu (La Mort en Paris). Deze Pierre Chaunu heeft zelfs voor Franse begrippen een onnavolgbaar grote produktiviteit, waarbij hij overigens kan steunen op tientallen studenten en medewerkers die hij als ongekroonde keizer van de Sorbonne voor hem aan het werk heeft gezet.
Want hoe informatief de bundel van Le Roy Ladurie ook moge zijn, de achterkant van de Franse geschiedschrijving komt niet aan de orde. Achter de façade van bruisende historische activiteit en de soms tamelijk misselijk makende wederzijdse bewondering heerst een strakke hiërarchie, die meer dan eens tot vergelijkingen met de mafia aanleiding heeft geven. Om als historicus in Frankrijk iets te betekenen dient men niet alleen briljant te zijn, maar ook nog eens in het gevlei te komen bij één van de godfathers. Niettemin kan de Franse geschiedschrijving bogen op ontzagwekkende resultaten. Daarvan krijgt men in deze bundel van Le Roy Ladurie een aardig overzicht.
■
Bij uitgeverij Bert Bakker is de Nederlandse vertaling verschenen van Le Roy Laduries Montaillou, Een ketters dorp in de Pyreneeën 1294-1324. Vertaling: Claire den Boer en Roland Fagel, 500 p., f45, -. De oorspronkelijke uitgave werd besproken in de Boekenbijlage van 18 oktober 1980.