Kuisheid van geest
Maar het meest onthullende vind ik wat ze schrijft aan het einde van haar portret van Marianne Moore, waar ze haar beeld van Marianne als dichter en als mens probeert te verbinden aan een passage uit een brief van de Victoriaanse maar uitermate moderne dichter-juzuïet Gerard Manley Hopkins aan zijn mentor Robert Bridges. Die brief gaat over het ideaal van de ‘gentleman’, en over het verschil in morele status tussen kunstenaars en ‘gentlemen’, in de oude, ware zin van het woord. Elizabeth Bishop vindt die brief nog steeds relevant en zeer ontroerend. Ik wil hem hier ook citeren, om aan te geven in welke categorieën zij, en Marianne Moore, dacht en dichtte, en wat de zwijgzaamheid, die ik in het begin van dit stuk aanduidde, inhield.
Hopkins schreef: ‘In feite zijn dichters en mensen in de kunst, tot mijn spijt, helemaal niet noodzakelijkerwijze of meestal “gentlemen”. Want “gentlemen” zijn geen handlangers van wellust of andere laagheden en (...) blazen zich niet op of stellen zich niet aan, noch doen ze andere dingen die in modern werk te zien zijn (...) En toch is het “gentleman” zijn maar een randverschijnsel van de moraal en heeft het meer te maken met manieren dan met de moraal op zich. Hoeveel moet de kunst en de filosofie en manieren en opvoeding en alle andere dingen in de wereld dan wel onder de laagste graad van werkelijke “virtue” staan. Dat is die kuisheid van geest die in het hart van alle goedheid ligt en de voortbrenger van alle goedheid lijkt te zijn - het onmiddellijk zien van wat het beste is, en het vasthouden daaraan, en het niet toelaten dat iets dan ook maar gehoord wordt dat daar tegen pleit.’
Bishop schrijft dan dat ze er zeker van is dat Marianne Moore het ‘vehemently’ eens zou zijn geweest met Hopkins' kritische aanmerking dat ‘to be a poet was not the be-all, end-all of existence.’ Haar laatste alinea zou even goed op haar zelf kunnen slaan als op haar vriendin en zuster in de kunst, misschien klinkt hij daarom wel zo vaag:
‘I find it impossible to draw conclusions or even to summarize. When I try to, I become foolishly bemused: I have a sort of subliminal glimpse of the capital letter M multiplying. I am turning the pages of an illuminated manuscript and seeing that initial letter again and again: Marianne's monogram; mother; manners; morals; and I catch myself murmuring, “Manners and morals; manners as morals? Or is it morals as manners?” Since like Alice, “in a dreamy sort of way”, I can't answer either question, it doesn't much matter which way I put it; it seems to be making sense.’
■