Koningin en bochelmannetje
Vervolg van pagina 20
de eerste ervaringen van het kind Benjamin met de onhandigheid en de demonische figuur die daar achter zit, het ‘Bochelmannetje’, de kwelgeest, die zijn boze oog vanuit donkere hoeken en keldergaten op je richt en zo de dingen in het honderd doet lopen. Maar kijkt ook ruim dertig jaar later in Moskou datzelfde Bochelmannetje niet over Benjamins schouder mee als hij in zijn hotelkamer een lamp wil verplaatsen en daarbij al prutsend kortsluiting veroorzaakt, zodat hij de rest van zijn verblijf met ontstoken ogen bij kaarslicht moet lezen en schrijven, en heeft het mannetje er ook niet de hand in dat de tram juist als hij erop wil springen vaart meerdert en hij hem, na er nog even mismoedig achteraan te hebben gehold, samen met zijn metgezelle, die net een ogenblik eerder was ingestapt, uit het gezicht ziet verdwijnen, of dat de zijden blouse die hij voor Asja uit Berlijn heeft, meegebracht, al meteen bij het aanpassen scheurt? En is het niet de laatste en definitieve triomf van het Bochelmannetje wanneer Benjamin in 1940, vluchtend voor de nazi's, na een zware tocht te voet over de Pyreneeën de Spaanse grens bereikt, die uitgerekend die zelfde dag gesloten is verklaard, zodat de zieke Benjamin, moe van alles, 's nachts in het hotel waar hij en zijn medevluchtelingen zijn ondergebracht voordat ze naar Frankrijk zullen worden teruggestuurd, de overdosis morfinepillen slikt en de volgende middag niet meer haalt, waarop dan alsnog de toestemming loskomt Spanje binnen te reizen?
Zo strandde Benjamin in Port Bou, op de verkeerde plaats, in de verkeerde tijd. Jeruzalem heeft hij nooit gezien, Moskou nog wel, maar al even snel als hij het Hebreeuws eraan gaf, houdt hij ook op met Russisch te leren, vernemen we uit zijn Dagboek. Hij heeft ook nooit kunnen besluiten tot de Partij toe te treden, hoewel hij zeker bij momenten van de noodzaak van die stap overtuigd was. Zijn ‘pathologische aarzelen’, zoals hij het zelf noemde, bleef echter niet tot een ideologische keuze beperkt, het doordrong - of verlamde? - evenzeer zijn relatie met Asja Lacis. Destijds op Capri blijkt zij bij voorbeeld met hem te hebben willen ‘vluchten’, wellicht naar het ‘woeste eiland’ waarvan zij hem in Moskou verwijt dat ze daar niet allang met twee kinderen leefden. Dat Benjamin haar in deze romantische opwelling niet wenste te volgen, valt nog wel in te zien. Maar ook wanneer Asja een keer heel concreet naar Assisi en Orvieto wil, weigert hij haar te vergezellen, zomin hij ook in de zomer van 1925 met haar mee wil naar Riga. Als hij daar in november van dat jaar dan toch nog onverwacht voor haar neus staat, is het juiste ogenblik al voorbij, ze stelt deze verrassing begrijpelijk genoeg niet meer op prijs. In die licht bezien wordt ook het kat-en-muis-spel dat ze later in Moskou met Benjamin speelt enigszins verklaarbaar, zij het ook niet minder gruwelijk.
Het Moskou van eind jaren twintig kan vergeleken worden met Klondyke, schrijft Benjamin ergens, behalve dat er in plaats van naar goud de hele dag naar macht werd gegraven. Geen positie is verzekerd, alles is in beweging, zelfs de adressen wisselen voortdurend, en eigenlijk zijn het in de hele stad alleen de bedelaars die niet van plaats veranderen. In deze koortsachtige bedrijvigheid gaat zelfs de vitale Asja Lacis even ten onder: als Benjamin op 6 december 1926 in Moskou arriveert, is zij juist herstellende van een zware zenuwinzinking. Benjamin verschijnt vol goede moed voor de ‘vesting Moskou’: als hij de stad zelf al niet wil veroveren, wil hij het toch in ieder geval Asja. Vanaf de eerste dag de beste krijgt hij echter de ene na de andere teleurstelling te verwerken, en Moskou blijft daarin niet bij Asja ten achter. Men heeft eenvoudig geen tijd voor de eeuwige weifelaar, noch voor zijn gelijk. Het is of Benjamin in een versneld afgedraaide film terecht is gekomen en men hem wanhopige pogingen ziet doen het leven bij te houden. Dikwijls geeft hij het maar op, en het zijn juist die momenten, in achterafstraten, op markten, in donkere kerken, waarop zijn brilleglazen inderdaad als kleine schijnwerpertjes licht werpen en hij, door wat hij in hun licht ving nauwkeurig gedetermineerd in zijn dagboek te verzamelen, het meest gelijk heeft, al wordt dit gelijk ook pas vijftig jaar later erkend.
■