Liefde
Overigens neemt Koestler ook een deel van de schuld op zich. Ook de derde vrouw van Bertrand Russell, Peter, kwam tussen hem en haar man te staan, en misschien om dezelfde reden: ‘Ik moet bekennen dat ik in mijn jongere jaren nog tot op zekere hoogte was wat nu een male chauvinist heet, niet in staat om vrouwen die zich presenteerden als politieke denkers helemaal serieus te nemen. Het was geen bewuste instelling, en als ik beschuldigd was van het koesteren van zulke reactionaire sentimenten zou ik ze heftig hebben ontkend. Maar het zou kunnen dat het een rol heeft gespeeld.’ Dat klinkt openhartig, maar het sluitstuk van het verhaal is niet hier te vinden, maar in een terloopse opmerking van Mikes: Koestlers naam werd genoemd in het echtscheidingsproces van Russell en de als politiek denkster zo geringschatte Peter - als haar minnaar.
Want Koestler was ook in de liefde een dolende ridder; zijn ‘male chauvinism’ hing samen met zijn hartstochtelijke en soms bezeten veroveraarsneigingen. Hij was bepaald een heel erotische man. Mikes klinkt voor één keer ongeloofwaardig als hij hem wil reduceren tot het gewone Middeneuropese patroon. Zelf heeft Koestler er trouwens al over geschreven in Arrow in the Blue: ‘Het is allemaal een kwestie van de alchemie van het karakter. Meng in een mortel een scherp eenzaamheidsbesef met een obsessie voor absolute waarden; voeg een agressief temperament toe, sensualiteit en een fundamenteel gevoel van onzekerheid dat voortdurend gerustgesteld moet worden door symbolische overwinningen: het resultaat is een tamelijk giftig brouwsel.’ Elke geliefde is uniek, is Helena zelf, hoe snel de liefdes elkaar ook opvolgen: ‘Wie verliefd wordt krijgt zijn maagdelijkheid terug.’ Zo'n romantische veroveraar is heel wat gevaarlijker dan de gewone rokkenjager.
Wat Cynthia en Mikes hieraan toe te voegen hebben, is eigenlijk alleen dat Koestler tot op hoge leeftijd zo'n liefhebber is gebleven. Een vrouw die het aan zijn zijde wilde uithouden moest daar niet alleen tegen kunnen, maar hem ook overigens onvoorwaardelijk zijn toegedaan. Cynthia, die als jonge secretaresse in 1952 in zijn leven kwam, is dat tot het eind geweest.
Haar gedeelte van Stranger on the Square is competent, maar niet bijzonder goed geschreven, is over Koestler wat minder afstandelijk dan hij zelf, en toont nauwelijks belangstelling voor andere mensen. Maar het is onverwacht fascinerende lectuur doordat het laat zien hoe die absolute toewijding in haar geval geen teken was van een zwak, maar juist van een sterk karakter. Net als de absolute toewijding van Koestler zelf aan zijn goede zaken, maar concreter want op één mens gericht, en ook standvastiger. Zo wordt ze - ook Mikes merkt het op - langzamerhand zijn gelijke, en in wezenlijke opzichten de meerdere. En de lezer begrijpt wat de vrienden van het paar aanvankelijk moeilijk konden aanvaarden: dat toen Arthur, aan het eind van zijn krachten, zijn laatste kans greep en waardig uit het leven stapte, Cynthia, vijfenvijftig en kerngezond, met de oude krijger bleek te zijn meegegaan omdat ze zonder hem niet leven wilde.
■