Een onvermoeibaar strijder
Arthur en Cynthia Koestlers autobiografisch afscheid
Stranger on the Square door Arthur and Cynthia Koestler Redactie en inleiding Harold Harris Uitgever: Hutchinson, 242 p., f45,05
Arthur Koestler, The Story of a Friendship door George Mikes Uitgever: André Deutsch, 80 p., f33,10
Aad Nuis
Toen in het gesprek de naam van Arthur Koestler viel, begon Einstein te grinniken. Even later werd Koestler opnieuw genoemd, en weer grinnikte Einstein. Gevraagd naar de oorzaak van zijn vrolijkheid wou hij eerst niets zeggen, maar na enig aandringen kwam het verhaal los over Koestlers recente bezoek aan Princeton. Te zijner ere was er een feestje gegeven waar ook Einstein en een Duitse vriend die in Harvard filosofie doceerde aanwezig waren, alsmede de atoomgeleerde Robert Oppenheimer. En ja, zei Einstein, God weet alles, maar Koestler weet alles beter. Eerst legde hij de filofoof de uitgangspunten van de filosofie uit. Toen legde hij Oppenheimer de beginselen van de kernfysica uit. En ten slotte legde hij mij uit wat relativiteit is.
Deze anekdote wordt ons overgeleverd door George Mikes in zijn boekje Arthur Koestler, The Story of a Friendship. Mikes, auteur van het beroemde How to be an Alien en tal van komische reisverslagen, lijkt op het eerste gezicht een onwaarschijnlijke kompaan voor de ernstige strijder die Koestler was, maar blijkbaar zijn ze de laatste dertig jaar goede vrienden geweest. Hun beider Hongaarse achtergrond was daarbij een samenbindende factor, al hebben ze elkaar pas na de oorlog in Engeland voor het eerst ontmoet. Samen met Stranger on the Square, een boek dat naast een stukje late autobiografie van Koestler zelf vooral de herinneringen van zijn vrouw Cynthia bevat, haalt het boekje van Mikes een jaar na Koestlers dood de man achter de beroemde schrijver vandaan. Het is een postuum proces dat in veel gevallen moeizaam verloopt; Koestler heeft geluk gehad, want zowel vrouw als vriend schrijven over hem met een genegenheid die te diep is om een saaie heilige van hem te willen maken, en met een bewondering die het niet nodig heeft zijn zwakheden geheel aan het oog te onttrekken.
Arthur en Cynthia Koestler
Zo zal het roddelverhaal van Einstein wel enige malicieuze overdrijving bevatten, maar Mikes staat borg voor de kern van waarheid die erin zit. Uit eigen ervaring voegt hij er een scène aan toe in een gelagkamer in een Oostenrijks dorp, waar Koestler de plaatselijke boeren belerend toespreekt over het boerenbedrijf. Ook bij Cynthia zijn aardige voorbeelden te vinden van zijn overdonderende egocentriciteit. Zo keurde hij het sterk af als zijn gasten aan tafel onderonsjes met hun buren hadden; ze dienden deel te nemen aan de algemene discussie, die door de gastheer strak in de hand werd gehouden. Schijnbaar in tegenspraak daarmee zijn de verhalen over zijn verlegenheid. Zelf heeft hij geschreven dat hij - hij deed niets in het klein - een minderwaardigheidscomplex ‘als een kathedraal’ had, en zowel Cynthia als Mikes halen die uitspraak aan. Toen hij allang beroemd was wou hij nooit een tafeltje bespreken in een restaurant, omdat hij ervan overtuigd was dat hij met zijn accent nooit een behoorlijke plaats zou krijgen. Bij nader inzien vullen die dingen elkaar juist heel goed aan, en brengen ze in hun samenhang een beetje diepte in het beeld van Koestler.
Hij was een dwingeland, maar voor zijn vrienden blijkbaar een beminnelijke dwingeland. Hij drong hen op wat hij goed voor hen achtte, spijs en drank, medicijnen, goede raad. In het klein was hij evenzeer een campagnevoerder als in het groot. De koelheid in persoonlijke verhoudingen die sommige roemruchte voorvechters van de menselijkheid kenmerkt, was hem geheel vreemd. In de woorden van Mikes: elke goede zaak waarvoor hij in het krijt trad werd een persoonlijk probleem; elk persoonlijk probleem werd een goede zaak.
Zolang een schrijver leeft, zien we in zijn werk een tijdsperspectief, met het laatste boek vooraan en elk vorige erachter tot aan het eerste. Bij zijn dood, als het werk is afgesloten, valt het tijdsperspectief weg en komt een andere ordening ervoor in de plaats. Sinds 1 maart 1983 is Arthur Koestler in de eerste plaats weer de schrijver van Darkness at Noon.
Die roman uit 1940, waarin door een verbeelding van de Moskouse showprocessen tegen oude revolutionairen uit de late jaren dertig het stalinisme in heel zijn verwerpelijkheid aan de kaak wordt gesteld, is waarschijnlijk niet zijn beste boek. Het is ook bepaald niet enig in zijn soort. Een hele generatie intellectuelen in Europa en Amerika, die in de jaren dertig min of meer in de ban van het sovjet-communisme was geraakt, schrok wakker uit die droom en legde getuigenis af van de ontgoocheling in een stroom van geschriften. De roman van Koestler sprong daar niet zozeer uit door uitzonderlijke grondigheid of literaire kwaliteiten, maar eenvoudig doordat het boek zo doeltreffend was. Het kwam even hard aan als voor een latere generatie Solzjenitsyns Goelag Archipel.