Heimwee
vervolg van pagina 6
ten, van Giotto via Mantegna tot Caravaggio geven aan dat de naam prerafaëlieten niet zozeer een keuze was voor een eenvoudiger, meer directe manier van schilderen, maar veel meer een buiging voor de traditie en een hommage aan de gevestigde waarde van eeuwen.
Zo'n hevige olympusbeklimming als de jonge schilders wilden kon ook niet echt stand houden. Enige jaren na het beginselprogram is er van het oorspronkelijke concept al nauwelijks meer iets over. Er wordt nog wel inspiratie opgedaan uit de literatuur, maar het middeleeuwse concept en het christelijk idee heeft afgedaan. Wat steeds belangrijker wordt is - hoe kan het anders in een tijd waar zelfs tafelpoten als erotisch golden - de vrouw, de erotiek, het afscheid, de onmogelijke liefde. Er wordt veel en droevig geleden in deze afdeling. Bij het bekijken van April Love van Arthur Hughes weet je niet te kiezen tussen de bange tederheid van het paarse meisje of het hopeloos heftige verlangen van de man. En bij Mariana van Millais geeft de ongewone houding van de vrouw op het doek reliëf aan de begeleidende woorden van Tennyson: ‘She only said, “My life is dreary,/ He cometh not” she said;/ She said, “I am aweary, aweary,/ I wish that I were dead!”’ - en niet andersom. Met vrouwen en kinderen konden de vrienden aanzienlijk beter overweg dan met hun beginselprogramma. De mooiste schilderijen zijn die van kinderen. Autumn leaves van Millais; The King of Hearts van Hunt; L'Enfant du Regiment van Millais; Lucy Madox Brown van Ford Madox Brown; en vooral Leisure Hours van Millais, waar de linker kinder-lady je voor eeuwig doet binden aan Alice van Lewis Carroll.
Dante Gabriel Rossetti is degeen die op de latere jaren van de broederschap het meest het stempel drukt. De naam prerafaëliet verdient hij dan nauwelijks meer. Hij schildert vrouwen, flamboyanter dan Rafaël ooit gewaagd heeft - eerder Rubens dan de Giotto-achtige Maria's waarmee hij begon. Alle onschuld, alle puur natuur is hier afgelegd ter wille van de geschilderde vrouw die als Beatrice of als Proserpina het oorverdovende en oogverblindende raadsel voor de man vertegenwoordigt. Het was er de tijd naar, zullen we maar zeggen.
En inderdaad, een van de charmante aspecten aan de broederschap was dat ze zo ‘model-hunting’ waren, steeds op zoek naar vrouwen die in uiterlijk overeenkomen met wat ze wilden schilderen. Ze wisselden de modellen uit, ze zochten er naar voor elkaar, ze werden er verliefd op. Sprankelende en dramatische vrouwen vonden ze in de latere periode en ze bewezen er eer aan met hun penselen. De dames uit de gegoede Victoriaanse stand zullen met gepaste jaloezie deze doeken onaangenaam gevonden hebben en geoordeeld hebben dat ‘the ceiling needs painting’.
Erg veel moet men zich van deze verhouding tussen schilder en model ook weer niet voorstellen. De vele portretten die Dante Gabriel Rossetti van Jane Morris, de vrouw van zijn broederschapgenoot en sociaal bewogen vriend William Morris schilderde, tonen een melancholie en hartstocht die meer wil is dan werkelijkheid. De correspondentie tussen Rossetti en Jane Morris, in 1976 door John Bryson uitgegeven, laat zien hoe ingekankerd saai de Victoriaanse tijd eigenlijk was. Allemachtig, als ik verliefd was, wist ik minder saaie brieven te schrijven. Wat het meest opvalt aan de tentoonstelling van de prerafaëlieten is de stilte die er heerst. Er zijn altijd maar bloemen en grassoorten op de doeken. Geen steden, geen huizen of fabrieken. Het is er nooit slecht weer. Het kwinkeleert en bloeit in volle zomers of rijpe herfsten - en tegelijkertijd is alles bevangen door een doodse stilte. Alsof het lave van de Vesuvius over Pompeïji is gevallen.
Een groot heimwee naar vermeende historische geborgenheid, leverde deze doeken op, gepaard aan een intens verlangen iets met de eigen tijd te doen, iets nieuws en ongebruikelijks.
Ik begrijp de emotie die de broederschap gevoeld moet hebben, op de rand van de industriële uitbarsting en dreiging van hun tijd. Maar ik vraag me af of ik veertig jar na dato ‘nu’ - als er weer eens een tentoonstelling van prerafaëlieten te zien zal zijn - meer begrip zal hebben voor de vorm waarin ze hun verheven heimwee goten, en vooral of ik me er meer mee verwant zal voelen dan ik nu doe. Nu is het of alle figuren op de schilderijen met stomheid zijn geslagen. En alsof de kijker hetzelfde overkomt: nieuwsgierig naar de drijfveren van deze Victorianen, maar niet werkelijk geraakt door wat de penselen hebben gedaan.
■