Henry de Montherlant
Vervolg van pagina 53
therlant is een exclusieve olieverfschilder, terwijl Peyrefitte een duidelijke voorkeur heeft voor de losse schets. Maar dit is een detail. Belangrijker is, dat Montherlant de neiging heeft de pederastie te beschouwen als een soort geheim genootschap, een Orde van ridders, waarbinnen alle middelen geoorloofd zijn tegen de vijandige buitenstaanders. Er bestaat voor hem, ik wees er al op, een duidelijke ‘moraal binnen de immoraliteit’. Peyrefitte heeft een poëtischer opvatting: voor hem is de pederastie een goddelijk ideaal, waaraan hij dichterlijke uitvoering tracht te geven. In die zin is hij amoreler dan Montherlant. Als Montherlant eens heeft gezegd dat jongens van veertien ‘daar toch eigenlijk niet voor geschapen zijn’, is zijn heftige repliek: ‘En wie zegt jou, dat ze dat niet zijn? De morele wet? Welke? Die van de Chinezen of van bepaalde Chinese secten, volgens welke de vader zelf zijn kinderen defloreert? Jij weet even goed als ik, dat de moraal niet bestaat, dat er slechts maatschappelijke wetten bestaan. Goed, maar daarom zijn zij niet minder onrechtvaardig en onwaardig, want zij gaan tegen de natuur in. Ik zeg bij mezelf altijd: Geef de natuur het goede terug zoveel als in je vermogen ligt; trotseer de onrechtvaardigheid en de onwaarachtigheid; vernietig de gekunsteldheid en het vooroordeel; strooi in de verse aarde het goede zaad. Wanneer je geslagen wordt heb je twee dingen die je kunnen troosten: dat je, in jouw Orde een slachtoffer bent van onrechtvaardigheid en onwaarachtigheid, en dat je alles hebt gedaan wat in je vermogen lag om gelukkig te zijn’.
Naast de pederastie speelt in de briefwisseling - hoe kan het anders - de oorlogssituatie met al haar inconveniënten een belangrijke rol. Men kan lezen hoe Montherland betrokken blijft bij de literaire gebeurtenissen die eveneens de invloed van de bezetting ondergaan. Hij publiceert zijn Solstice de juin, dat veel kwaad bloed zette bij het patriottische deel der natie, werkt mee aan het opnieuw verschenen NRF, onder hoofdredacteurschap van de collaborateur Drieu la Rochelle, schrijft aan zijn toneelstukken, maar neemt niettemin de middag vrijaf, om te jagen in de buurt van kermissen en bioscopen. Het zijn schrille contrasten, die ongetwijfeld de discussie omtrent de ‘waarde’ van Montherlants schrijverschap nieuw leven kan inblazen. Met meer dan normale belangstelling kan men daarom uitzien naar Sipriots tweede deel van de biografie, dat nu maar snel moet verschijnen.
Bij de annotatie van de briefwisseling is vanzelfsprekend de bijdrage van Roger Peyrefitte van onschatbare waarde. Zonder zijn zeer uitvoerige notities bij elke brief zou de lezer ongetwijfeld even onbegrijpend tegenover de tekst hebben gestaan als destijds de handlangers van de Duitse censuur.
■