Happen en doorslikken
Dat proces van opnemen en onbegrepen opslaan van wat er om het kind en later de jonge vrouw heen gebeurt, wordt vergeleken met het opnemen door de mond van voedsel, met happen en doorslikken: Het omgekeerde lukte niet. Uiten kon de mond niets. Wat eenmaal daarbinnen terechtgekomen was, groeide uit tot de grammatica van een moeizame, onbewust blijvende taal, een taal in droomtoestand, voorbij de drempel van betekenis en vormen. Zonder ogen en donker.’ Nu de lijfelijke mond is dichtgesnoerd begint die onverteerde taal zich te roeren, komen er gevoelens bloot te liggen en worden gebeurtenissen in het verleden tot ervaringen omgevormd. In het holst van haar eenzaamheid weet de patiënte dat haar dit een kans biedt: ‘Toch mocht ik van geluk spreken dat nu eindelijk ook mijn anatomie was aangetast, dat mijn lichaam kon gaan inhalen wat tot nog toe uitsluitend aan mijn brein was voorbehouden, namelijk de grenzeloze chaos van de wereld via al zijn sluipwegen volgen, overal waar hij optrad, hem dus ook in mezelf te laten uitbreken en laten woeden. In wezen was ik opgelucht.’
Overtocht begint met het verhaal ‘Buitenhuis’ waarin de vrouwelijke ik op ironiserende wijze vertelt over een afgelegen huis waar zij enige weken alleen zal wonen tijdens de afwezigheid van de eigenaren, een wetenschappelijk echtpaar. Luchtig en afstandelijk vertelt zij een aantal eigenaardigheden van de inrichting en meubilering, die een beeld geven van het op empirie verzotte vorserspaar. Het lijkt alsof zij de situatie volkomen meester is, er is niets aan de hand. Dat verandert als zij op de avond van de tweede dag de donkere buitenwereld ontdekt en zich bedreigd gaat voelen. Met lakens voor de ramen probeert zij de buitenwereld meester te worden maar raakt gaandeweg steeds meer in de ban van de in haar levende angsten. Haar waarnemingen hebben geen betrekking meer op een objectiveerbare werkelijkheid waarin licht en donker, boven en onder, seconden en minuten de orde bepalen. Er is geen orde meer, de chaos is uitgebroken.
Anne Duden
De ironische vertelstijl aan het begin van het verhaal heeft plaats gemaakt voor franjeloze zinnen die met een geladen nuchterheid de chaos in kaart brengen. In het volgende verhaal ‘Hart en mond’ wordt niets meer verteld, niets ontwikkelt zich, de stilstand is ingetreden. Een ‘ik’ beschrijft een toestand, het eigen lichaam in verregaande staat van ontbinding, het hart is een ding geworden dat aan een boom hangt, in dat hart raast de verbittering rond maar de mond die die verbittering uit haar kluis zou kunnen bevrijden is er niet meer. Wat gebleven is zijn de ogen: ‘voor de controle, voor het verdere functioneren, misschien zelfs uit liefde voor mezelf’. Met die ogen neemt de ik de kliniek waar waarin zij met de verbrijzelde onderkaak is beland én zich zelf: ‘Ik, dat was die klomp in een rolstoel. Aan elkaar geplakt en bijeengehouden door verband en dunne lappen stof.’ Hoe deze toestand is ontstaan, wordt pas in het hierboven al genoemde middelste deel van de bundel verteld, daarvóór last Anne Duden eerst nog een ander verhaal in: Chemische reactie dat de situatie van voor de catastrofe beschrijft, ogenschijnlijk normale gebeurtenissen als opstaan, werken, een busrit, een ontmoeting. Maar achter dat normale alledaagse ligt het geweld steeds op de loer, kan een bushalte een bedreigde atol worden, ligt de dood in de vorm van een overreden kat op straat, ontpopt zich een partner als een verkrachter. En evengoed kan de normale gang van zaken zich weer voor het uitzicht op de bedreiging schuiven en in de vorm van een kan koffie en een schotel gebak de schijnbare rust herstellen.