Kadetjes
Dramatisch is Van Dis heel sterk als hij vertelt over Nathans onverwacht faliekant verkeerd uitpakkende verkleedpartij tijdens een bezoek van de tantes (‘Daar zal die jongen het later nog moeilijk mee krijgen’) en over zijn verboden vriendschap met Dikkie Buisman. Een tragisch geval. Dikkie was namelijk niet goed genoeg voor Pa Sid. Als Nathan hem toch eens mee naar huis neemt, moet Dikkie vóór het drinken van limonade zijn handen wassen en op een theedoek zitten. Van Dis als volwassene denkt met pijn in zijn buik aan zijn lafhartigheid van toen: ‘Zat jij, zo onrein, op een doek/Mijn wangen gloeiden van schaamte/Mijn vader verbood dit bezoek.’ Al deze onderwerpen stofferen de jeugd van Nathan. Van wezenlijk belang is daarbij dat Van Dis' geheugen sterk ontwikkeld is als het gaat om geuren, kleuren, kwaaltjes en dingen; het fysieke, zintuiglijke én geestelijke wordt ongedwongen bij elkaar gebracht, zoals in het hoofdstuk over brood en vlees, waarin zijn tastzin ter sprake komt. Brood is het voedsel dat bij Nathan, nadat er zoveel is afgevallen, in de gratie is, maar satisfactie ontleent hij er niet aan want hij krijgt altijd bruine boterhammen, terwijl witbrood hem doet watertanden. Op zaterdagmiddag werkt Nathan bij bakker Banting: ‘Als de bakker niet keek, aaide Nathan stiekem over de strengen zachte bolletjes. De gepoederde, heuvelachtige korstjes wonden hem op. Dat een kadetje zo lief en zacht kon voelen.’ Op deze mededeling volgt, zoals in elk hoofdstuk wel een of twee keer, een gedicht, geschreven door de volwassen Sid, die daarmee terugkijkt met de ogen van nu:
Telkens als ik iemand streel
Is het net of ik weer speel
Met brood van bakker Banting.
De theedoek is nu beddelaken
En ook mijn ledikant kan kraken,
Het brood is vlees en welving.
Alleen mijn hand is nu veel grover
En likkepot door rook vergeeld.
Hart en vingers lijken dover -
Ik kreeg na al die jaren eelt.
De vele huiselijke details die we te weten komen veroorzaken de intimiteit van deze herinneringen; daar horen ook de familiaire zinnen, spreekwoorden en gezegden bij die heel vaak een eigen maaksel zijn van Ma of Pa Sid: ‘Warmte doet de gal broeien’, ‘Vloek maar tegen de bomen’, ‘Verse lucht verjaagt de jeuk’, ‘Je maag is de bank, de wijsheid je rente’, ‘Ik zie jou voorlopig niet bij de koningin eten’. Van Dis introduceert familie-neologismen zonder moeite: ‘kweldrank’, ‘konijnegezicht’, ‘trillip’, ‘brommerlippen’, ‘binnenhanden’.
Tot de mooiste hoofdstukken behoren die over het afstoffen op zondag (hij ligt dan de halve tijd onder het dressoir) en over zijn lectuur van het boek ‘De zilveren scheepjes’, met in de hoofdrol Ernst Postma, aanvankelijk wees, ten slotte de zoon van een rijke dame. De curve op Nathans Z-schaal begint in dit hoofdstuk angstwekkend zijn weg naar de hemel want Nathan identificeert zich hevig met Ernst. Dat heeft te maken met zijn naam, die eigenlijk niet Sid is, maar Punt, omdat zijn moeder niet echt met Pa Sid getrouwd is (‘later als je volwassen bent kopen we je vaders achternaam’). Nathan krijgt er ‘halveweesfantasieën van en is bang bij deze ‘arme mengelmoesfamilie te zijn ondergeschoven’.
In een boekje van lang geen honderd pagina's heeft Van Dis Nathan een plaats in de Nederlandse literatuur gegeven. De Oost-Indische Spiegel van Rob Nieuwenhuys zou ervoor moeten worden bijgewerkt met een hoofdstuk over de literatuur van de Oost-Indische naweeën. Pa Sid gaat aan het slot dood, maar Nathan lééft.
■