| |
| |
| |
De meester van de vermomming
Pierre Loti, schrijver en reiziger in zijn eigen werkelijkheid
Pierre Loti Portrait of an Escapist door Lesley Blanch Uitgever: Collins, 326 p., f64,50 Importeur: Nilsson & Lamm
Rudi Wester
Een van de wonderlijkste reizigers en schrijvers uit de geschiedenis is de Fransman Pierre Loti (1850-1923). Hij verplaatste zich zo in het land dat hij bezocht dat zijn leven één vermomming werd. Niettemin was hij tot op hoge leeftijd officier bij de Franse marine. Zijn huis in Rochefort is inmiddels jaren een museum, zijn boeken halen weliswaar niet meer de miljoenenoplagen van eertijds, maar zijn permanent in druk als Livre de Poche. De Amerikaanse Lesley Blanch schreef een biografie over deze ‘escapist’. Rudi Westers bezocht La Maison de Loti en bespreekt de biografie.
Nog geen zeventig jaar geleden werden zijn romans en reisverhalen in veertig talen vertaald en liep zijn lezerspubliek alleen al in Frankrijk in de miljoenen. Hij was een van de eerste reisreporters die niet alleen door nauwgezette beschrijvingen maar ook via verbluffend knappe tekeningen verre oorden voor de nog niet zoveel gewende burger dichterbij bracht. Maar na zijn dood raakte de Franse schrijver Pierre Loti (1850-1923) wat in de vergetelheid. Ook dacht men dat hij heel wat exotische omstandigheden maar uit zijn duim gezogen had. In haar biografie Pierre Loti. Portrait of an Escapist toont de Amerikaanse schrijfster Lesley Blanch aan dat vrijwel alles wat hij schreef autobiografisch was. En Pêcheur d'Islande, de roman waardoor hij vooral in het buitenland bekend gebleven is, wordt op het ogenblik door Volker Schlöndorff - van Die Blechtrommel - in Bretagne verfilmd.
‘Ik kan me onmogelijk, lieveling, over jouw triomfen in het circus verheugen. Ik moet toegeven dat het niet bepaald is wat ik me van je had voorgesteld,’ schrijft zijn moeder in 1875 aan Pierre Loti, wiens schip in de haven van Toulon ligt. Ze vervolgt: ‘Tante Claire en ik vragen je wat we moeten doen met de giraffenhuiden die je uit Senegal meebracht? Ze zijn bijna vergaan en zijn absoluut geen sieraad voor de binnenplaats.’ Het huis in Rochefort ligt al vol met spullen uit alle hoeken van de wereld. Maar Loti reageerde niet op de bezorgdheid van zijn moeder. Hij heeft het te druk met de voltige op zijn paard en het oefenen in de ringen. Hij is nog niet de beroemde schrijver noch de prima officier die hij zal worden en bij één fout in de salto's zal de admiraal hem in de boeien slaan - volgens een beleefde versie. De hele bemanning van de kruiser ‘Couronne’ zit op de eerste rij. Ze kennen zijn hut aan boord, ingericht als een achttiende-eeuws boudoir met grote spiegels, wapens, porseleinen vazen en twee katten. Ze weten dat hij - eerst als cadet en later als luitenant - naar Algerije, Tahiti en Senegal geweest is. Zijn vriendschap met de beroemde actrice Sarah Bernhardt is in een vergevorderd stadium.
Zijn verkleedpartijen zijn berucht en als hij zo, opgemaakt en wel en op hoge hakken om zijn geringe gestalte wat op te vijzelen, van boord gaat, kijken zijn metgezellen niet meer op of om. Hoe is het mogelijk dat een dergelijke levensstijl in de toch niet zo libertijnse Franse marine toegelaten werd? Dat Loti zijn bizarre escapades in verre landen, die hij als officier aan boord van kruisers, oorlogsfregatten of vlaggeschip van een admiraal aandeed, onverbloemd op schrift kon stellen? Zijn illustere voorganger in extravagantie, Lord Byron, had immers op grond daarvan zijn vaderland moeten verlaten. Lesley Blanch komt er in haar met veel meegevoel geschreven biografie ook niet helemaal uit. Als mogelijke verklaring ziet ze dat ‘de Fransen met hun diepgewortelde intellectuele tradities in staat waren cultuur en achterdek te combineren op een manier die andere zeevarende naties niet lukte’. Maar de grootste eer gunt ze toch Pierre Loti zelf. Zijn persoonlijkheid, charme en aanpassingsvermogen moeten buitengewoon groot geweest zijn. En dan... die ogen! ‘Niemand vergat ooit die ogen: doordringend, bezeten, de ogen van een ongelukkig kind, ogen die de eindeloosheid van woestijnen en zeeën hadden gezien’. Nee, Loti was als niemand anders, zeiden ze; je kon hem niet in zoveel woorden beschrijven: hij was de vleesgeworden contradictie. Met één voet in de romantiek met zijn voortdurend verlangen naar ‘elders’, met de andere in de ruwe werkelijkheid van het zeemansleven.
Pierre Loti in zijn uniform van kapitein van de marine (1906)
| |
Voilà
Rochefort anno 1984. De rivier Charente is wel te ruiken, niet te zien. Het enige hotel tegenover het beeldschone, in roze en blauw uitgevoerd negentiende-eeuws stationnetje, is gesloten in de winter. De taxichauffeur voert me enthousiast langs het Musée Naval (‘daar liggen heel wat voetstappen van Loti’) naar mijn reisdoel, het Maison Pierre Loti, 141 Rue Pierre Loti. De straat is recht, even recht als alle andere straten in Rochefort. Nooit zag ik zoveel rechte straten in een Frans plaatsje. Het is het werk van Richelieu, die van Rochefort een stevige garnizoensplaats maakte om de altijd rebellerende hugenoten in het vlakbij gelegen La Rochelle te bedwingen. Later werd het een grote marinebasis en ook nu nog maken de in witte slobkousen gestoken mariniers met hun kekke rode pompon op hun baret - een dracht waar Loti gek op was - het straatbeeld aangenaam vreemd.
Maar niets kan vreemder zijn dan het Maison Pierre Loti, door zijn zoon in 1969 aan de stad vermaakt als Loti-museum. Achter de strakke, eenvoudige gevel ontvouwen zich alle verbazingwekkende aspecten van de man die maar naar één ding hunkerde: ontsnappen aan het alledaagse, aan zich zelf, aan zijn omgeving. De entree is nog bescheiden; een wijnrood vertrek met portretten van de hele familie Loti en de piano, het instrument dat Loti altijd - zelfs tot in de binnenlanden van Senegal - vergezelde. De tweede kamer is een toegeeflijk gebaar aan zijn echtgenote-voor-de-vorm, Blanche. Haar keurige protestantse smaak is vertaald in een Louis XVI-ameublement. Maar dan! Madame Léone Sauniac, de bijna blinde, maar zeer toegewijde en geestige ‘conservatrice’ leidt de drie andere bezoekers en mij met een trots ‘Voilà’ een reusachtig vertrek in renaissancestijl binnen. Gobelins van beneden tot boven, veel goud en zilver en, als klapstuk, een monumentale stenen trap in het midden als was het een bordes van een kasteel aan de Loire. Vrolijk fluitende vogeltjes in een kooi geven de indruk dat Loti zo binnen kan stappen. We stommelen achter de voorzichtig om zich heen tastende Léone (‘On n'est pas pressé, non?’) naar boven, naar de middeleeuwse kamer, ijskoud en geheimzinnig door de gebrandschilderde ramen. Er hangt een aandoenlijke foto van Loti gezeten in een enorme stoel met twee pages aan weerszijden en wanhopig in de verte starend. Een voetenbankje onder een kleed, zodat niet opvalt dat hij de vloer niet haalt. Maar Madame Sauniac haalt al diep adem voor de volgende zaal, het Heilige der Heiligen: een echte moskee. Groenblauwe tegels, marmeren zuilen en fonteinen, vier katafalken met een tulband aan het hoofdeind, veel bladgoud. Getemperd licht valt door de boogramen op de stèle van Aziyadé. Buiten steekt een minaret tegen de blauwe lucht af. Zijn we nog in Rochefort? Wie is
Aziyadé?
| |
Aziyadé
Julien Viaud, de werkelijke naam van Pierre Loti, werd geboren toen zijn ouders al ruim veertig waren. Zijn broer Gustave was twaalf, zijn zuster Marie negentien jaar. Verder woonden nog op nummer 141 zijn
| |
| |
grootmoeder en twee tantes, ‘les chères vieilles’. Vertroeteld, verwend en geliefkoosd: een kind tussen vrouwen. Hij probeert te ontsnappen aan de verstikkende werkelijkheid door een dagboek te beginnen, een dagboek dat hij zijn hele leven zal bijhouden en dat de basis van vrijwel al zijn werk zal zijn. Hij probeert erin vast te houden wat vervliegt want al vanaf zijn jongste kinderjaren had hij dat gevoel voor de vergankelijkheid van het leven. En het leven zou hem gelijk geven: zijn broer Gustave komt al zeer jong om op zee, zijn meest geliefde jeugdvriendin sterft. Die levenslange angst voor de dood is een opvallend thema in zijn werk. Niet voor niets zal de islam deze christenzoon een aantrekkelijk alternatief lijken: ‘De moraal van het Oosten is onbeweeglijkheid en als het iemands doel is het leven met een minimum aan verdriet door te brengen, waarbij men alle beroering mijdt, om verdoofd door een kalm geloof te sterven, dan is het Oosten echt wijs,’ noteert hij in 1905 in zijn dagboek.
Maar stilzitten lukt hem niet, verdriet genoeg en een kalme bekering tot de islam is een hersenschim, met zijn streng-protestantse moeder. Na het circusoptreden in Toulon besluit Loti zijn woelige leven op papier te zetten. Zijn eerste roman Aziyadé (1879) verwekt een ongelovige verbazing. Kon dat bestaan, een romance tussen een haremvrouw in Turkije en een marine-officier (al had hij zich voor de veiligheid in de Engelse marine gesitueerd)? En was die zo vurig beschreven geliefde wel echt een vrouw? Edmond de Goncourt zal in 1892 nog spreken over ‘die schrijver wiens geliefde in z'n eerste boek een man was’.
Het was ook een onwaarschijnlijke - en voor Turkse begrippen zelfs ontoelaatbare - geschiedenis. Maar Loti was écht in de ban van de jonge Aziyadé, gevangen achter tralies. En als hij de verbinding naar zijn boot mist, ontmoet hij écht Samuel. Zo ontstaat een van de vreemdste driehoeksverhoudingen in die tijd beschreven. Loti snakt naar Aziyadé en Samuel naar Loti. Samen beleven ze ‘vreemde praktijken’. In de roman wijst hij Samuel af maar in zijn dagboek noteert hij in 1870: ‘De betovering die ik over een man kan uitoefenen brengt me in verwarring, maakt me vagelijk ongemakkelijk of schrikt me zelfs af... Toch, waarom zou ik zo'n arm schepsel dat onvoorwaardelijk van me houdt, van me afduwen wanneer het me niet moeilijk valt hem dat soort afwijzing te besparen? Alles is relatief. Bestaat er een God - een moraal?’ Het lukt hem een liefdesnestje voor Aziyadé in Constantinopel in te richten en zijn dubbelleven kan een aanvang nemen. Zodra hij van boord is, trekt hij een wijde burnoes aan, stuurt z'n uniform terug en is Turk met de Turken. Maar het zal slecht aflopen, zoals gewoonlijk. Zowel in de roman als in werkelijkheid sterft Aziyadé. Aan liefdesverdriet.
In de Turkse kamer op no 141, Rue Pierre Loti, is een ontroerend geschilderd portretje van haar. Hier, verzonken tussen de vele kussens, lurkend aan de nargileh, ontsnapte Loti de monotone werkelijkheid van Rochefort door te treuren over zijn oosterse geliefde. En tegelijk dromend van Constantinopel, de bron van zijn levenslange sympathie voor Turkije.
| |
Subtiliteiten
De romans over de andere twee gebieden die hij bezocht had, Senegal (Le roman d'un Spahi, 1881) en Tahiti (Le mariage de Loti, 1882), maken hem in één slag beroemd. Maar Julien Viaud ontvlucht zich zelf in Pierre Loti, het koosnaampje van een schone uit Tahiti. De literaire kringen in Parijs willen allemaal de Magiër met die vreemde verhalen en betoverende ogen nu wel eens zien. Winkels verkopen Lotibonbons. Proust kan hele gedeelten uit Aziyadé uit zijn hoofd citeren. De Amerikaanse schrijver Henry James is een van zijn grootste bewonderaars. En Pierre Loti? Hij voert in kleine kroegjes de apachendans uit, heeft altijd een mooie matroos bij zich en leest geen boek: ‘le sublime illettré’ zal Anatole France hem noemen.
Maar de zee en de dienst roepen hem weer. Hij vaart naar de ‘gele hel’ van Tonkin om Frankrijks koloniaal bezit te verdedigen. Hoe verafschuwt hij de politiek! In zijn artikelen klaagt hij de ‘misdadige domheid van koloniale politici’ aan. Hij verslaat onopgesmukt de gevechten van de Franse zeelieden en roept beeldend de geur van kanonnenvuur en lijken op. Té onopgesmukt en té beeldend, naar de zin van de regering. Loti wordt teruggeroepen en onschadelijk gemaakt in een administratieve functie op de marinebasis in Rochefort. Roche- | |
| |
fort, zijn moeder, zijn tantes: hoeveel hij ook van ze houdt, hij stikt er bijna in. Een lichtpuntje vormt de robuuste Bretonse matroos Pierre le Cor. Door hem zal hij Bretagne leren kennen en het tragische leven van de vissers die elke zomer uitvaren naar IJsland en niet zelden daar omkomen. Hij zal ze in een visuele schoonheid neerzetten in Pêcheur d'Islande (1886). Maar Loti's rusteloosheid blijft. Een huwelijk zal hem goed doen, denkt hij. Aan het toekomstige slachtoffer stelt hij als eis dat ze protestant moet zijn, rijk, vruchtbaar en kleiner dan hij zelf.
‘Was Loti nu echt zo klein? vraag ik aan Madame Sauniac. Op sommige foto's valt het best mee. Nou ja, 1 m 68, schat ze. In elk geval langer dan 1 m 62, de vereiste lengte voor de marine. ‘Was Loti nu echt homoseksueel?’ vraag ik aan Madame Sauniac, die alles schijnt te weten. ‘Natuurlijk!’ antwoordt ze giechelend. ‘Vroeger bleven die zeelui toch meer dan een jaar weg en waar moesten ze anders hun moede hoofd op leggen? Maar vermeld dat maar niet, want Miss Blanch heeft zo'n keurig boek vol “subtilités” geschreven, echt voor Engelsen. Wij Fransen doen daar niet zo moeilijk over.’ Een vriend zei over Loti dat hij hartstochtelijk van mannen én van vrouwen hield ‘en als er een derde sekse was geweest, zou hij ook daar van gehouden hebben’.
Jean-Blanche Blanc de Ferrière (ongelogen) uit Bordeaux voldoet aan alle eisen. Op 10 oktober 1886 schrijft Loti: ‘Mijn kleine verloofde wil alles wat ik wil. Ze is voor alles in, niets verrast haar, haar die van niets weet...’ Ze zou nog voor vele verrassingen komen te staan. Om te beginnen de huwelijksplechtigheid. Eerst zijn de papieren zoek. Dan merkt Loti op dat hij het gevoel heeft het huwelijk van iemand anders bij te wonen. En bij het uitgaan van de kerk schudt hij - inmiddels officier - uitvoerig de hand van Samuel, een van zijn favoriete matrozen, ‘om openlijk te tonen welke speciale gevoelens ik voor hem heb’. Aan mevrouw Julien Viaud nu de taak een nakomeling te produceren. In tweede instantie lukt dat, Samuel Viaud wordt geboren. Voor de rest vernemen we weinig meer van haar. Van de bekende Franse acteur Sacha Guitry zijn de woorden: ‘De man was getrouwd, de officier minder, Loti nooit.’
Loti kan weer ontsnappen, deze keer naar Japan. Van de trilogie over dit land is Madame Chrysanthème (1889) de bekendste en de onbenulligste. Hij voelt zich niet echt aangesproken door de tradities van de samoerai en heeft er weinig oog voor. Zijn andere twee boeken na een later bezoek zijn een stuk beter. Toch zal in 1950, bij het eeuwfeest van zijn geboorte, in Nagasaki een standbeeld opgericht worden voor de ‘Auteur van Madame Chrysanthème’, hoewel hij een Japanse begroetingsceremonie als volgt erin beschrijft: ‘Iedereen put zich uit in wederzijdse beleefdheden: en ik groet je - en jij groet me - en ik groet je weer en jij groet me weer - en ik groet je nog eens - en ik zal het je nooit genoeg kunnen doen - en ik stoot m'n kop tegen de grond en jij je neus tegen het parket; zo zit iedereen op vier poten tegenover elkaar.’
Toch kan hij zich niet alles veroorloven. In de Archieven van het ministerie van de Marine bevat het dossier van kapitein-ter-zee Julien Viaud de volgende aantekening uit 1890: ‘Is opgemaakt op een belachelijke manier. Ik zal hem niet voordragen als gezagvoerder.’ Maar weer wint die magische charme, die Loti in zijn werk en in werkelijkheid uitstraalt. Want een jaar later lezen we: ‘Excellent officier (...). Ik zal hem voordragen als gezagvoerder.’ Misschien lag het ook aan zijn literaire faam die groter en groter werd. Waanzinnig bekend is hij nu en gaat met de groten der aarde om, vorstinnen en schrijvers van naam. In Rochefort richt hij nieuwe droomkamers in, de Arabische kamer, een Chinese pagode. De moskee wordt met behulp van zijn nieuwe vriend, ‘le beau Léo’, vervolmaakt. Als er bezoekers komen, laat hij een van zijn matrozen de minaret beklimmen en als muezzin zijn klaaglijke zang door het Franse vissersdorpje galmen.
| |
Elders
Weer mag hij gelukkig op reis, nu als begeleider van de Franse minister op een officiële reis naar Marokko. Het zal een van zijn beste reisboeken opleveren: Au Maroc, nog steeds - zoals zoveel van zijn travelogues - uitstekend leesbaar en geschreven in die speciale Lotistijl: arm aan woorden maar rijk aan subtiele nuanceringen en impressies. Aan de vooravond van zijn vertrek noteert hij: '20 maart 1889. Ik stop met rouge; opeens zie ik dat het me oud maakt (...) Mijn gezicht zonder kleur is voornamer, jonger en mijn ogen zijn in deze bleekheid fijner. Ik zal ze wel een beetje groter maken op de Arabische manier (omlijnen met streepje kohl), dat zal het overblijfsel zijn van mijn verdwenen behaagzucht.’ Hoewel hij eigenlijk te beroemd, te omstreden en te onorthodox is, wordt hij toch voorgedragen voor de Académie Française, die mooie Franse instelling van veertig Onsterfelijken. Met zijn tweeënveertig jaar wordt hij het jongste lid. Maar de literaire roem zegt hem weinig, nog steeds voelt hij zich nergens thuis: ‘Waar ik ook ben, ik mis altijd iets van me zelf dat ik elders heb achtergelaten.’ Het knappe van Loti is dat hij dit rusteloze zoeken, dit voortdurend ontsnappen naar een andere werkelijkheid, niet met ongeluk of dood heeft moeten bekopen maar het in zijn leven geïntegreerd en produktief gemaakt heeft. Zijn vrouw Blanche bij voorbeeld protesteerde niet toen hij, verliefd geworden op Baskenland, ook Baskische kinderen wilde. Hij haalde de negentienjarige Crucita naar Rochefort, installeerde haar breeduit en verwekte nog twee zonen. Op een foto staat hij trots tussen zijn mannelijk nageslacht. Wat dacht Blanche? Wat dacht Crucita? Loti weet van niets. Hij is alweer verdwenen als aide-de-camp van Vice-Admiraal Pottier naar China om de Bokseropstand neer te slaan. Een uitstekend verslag, niet romantisch of egocentrisch, schrijft hij erover: Les derniers jours de
Pékin. Daarna gaat hij naar Constantinopel, naar Egypte, Engeland en New York. Maar het einde van zijn actieve dienst nadert. In 1910 verleent de marine hem eervol ontslag na een carrière van tweeënveertig jaar. Het reizen en schrijven geeft hij echter niet op. Met Turquie agonisante (1913) schokt hij nogmaals de publieke opinie door op de voorplaat een Turkse soldaat af te beelden met afgesneden neus en mond en kaak in elkaar geslagen. Zo blijft hij opkomen voor zijn geliefde Turkije.
Aziyadé, de Turkse geliefde uit de gelijknamige roman
Zijn slaapkamer in Rochefort is een opvallend sober vertrek, met alleen een ijzeren spijltjesbed en een kleine schrijftafel. Op een console een boeddhabeeldje zonder hoofd en Jezus aan het kruis, bien étonnés de se trouver ensemble. Aan de wand hangt een foto van Loti in vol ornaat en een ingelijste oorkonde: ‘A l'ordre de l'Armée. Le capitaine de Vaisseau Julien Viaud (Pierre Loti). 1918.’ Erboven een helm en een weitas, stille getuigen van zijn laatste strijd.
President Poincaré was hem aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog komen opzoeken met het verzoek zijn invloed aan te wenden bij de Turkse machthebbers. De onderhandelingen mislukken. Loti voelt zich oud en gedesillusioneerd. Welk nut hebben geld en macht als je niet jong genoeg meer bent om ervan te genieten? Op deze leeftijd is er nog maar één ontsnappingsmogelijkheid: de dood. Maar bij ‘Einde’ hoort in zijn denkwereld ‘heroïsch’. Na eindeloos veel moeite lukt het hem op de slagvelden in Noord-Frankrijk te worden ingezet. Constant is de vijfenzestigjarige Loti in de voorste linies te vinden. Maar hij faalde waar Byron succes had; hij overleeft de oorlog. Opstandig refereert hij aan een eerder gedane uitspraak: ‘Het zou mogelijk moeten zijn het verhaal van je leven af te breken met hetzelfde overleg als waarmee je een punt achter je boek zet.’ Nog vijf jaar heeft hij om zich voor te bereiden op de dood, die hij zijn hele leven vreesde. Met zijn zoon Samuel schift hij wat er verbrand, bewaard of verkocht moet worden (Samuel zal helaas voornamelijk véél verbranden).
Voor de katten, schildpadden en planten laat hij nauwkeurige instructies na. Hij sterft op 10 juni 1923 in zijn woning in Baskenland, ‘Bakhar Etchea’, het Eenzame Huis. De begrafenis is typerend voor de man van tegenstellingen die hij was. Met veel militair vertoon wordt Loti begraven... in de tuin van zijn voorouderlijk huis op het Ile d'Oléron. Op zijn grafsteen had zijn beroemde treurige uitspraak niet misstaan: ‘Je n'etais pas mon type.’
■
Acht titels van Loti zijn in Livre de Poche verschenen, de overige vierendertig bij Calmann-Lévy.
In het Nederlands zijn onder andere Jerusalem, Ontgoochelde vrouwen, Madame Chrysanthème en de novelle De groene moskee (antiquarisch) verkrijgbaar. IJslandvisser werd vorig jaar herdrukt.
|
|