Hermine de Graaf
Vervolg van pagina 19
stippeltje... Wat betekenen de stippeltjes toch? Hermine de Graaf maakt er wat al te kwistig gebruik van, maar haar verhalen bevatten al voldoende mysterie. ‘De werkelijkheid is niet buiten, maar zie je, binnen in je kop, je vertelt jezelf verhalen die even echt zijn als kaarten.’ Het is Vera, die dat zegt, uit ‘Een kaart, niet het gebied’. Vera vertelt haar verhalen aan de maan, ‘maar ik hoef die wrede trawant niet meer bezwerend toe te fluisteren.’
Vera lijkt erg op de Klaartjes, Claires, Corinnes, Anna's, Elines en Lisa's uit de andere verhalen (die overigens te vaak met eenzelfde introductie beginnen: ‘Ik ben zestien jaar’; ‘Ik was negentien’; ‘Toen ik op mijn zeventiende op kamers ging wonen’). Wat ze gemeen hebben is dat ze in eenzelfde soort relatie-therapeutische termen over zich zelf denken. Op de speelzolder, hangend aan de ringen, denkt Klaar: ‘Zal ik mijn handen loslaten, de greep verslapt al... mijn hoofd tegen de planken vloer laten botsen... of gewoon ophouden mezelf open te krabben... me eindelijk gewoon voelen met grenzen die ik niet hoef te bevestigen met wondjes... bij de huid houd je op... of zal ik net doen of we weer klein zijn.’
Er is iets mis met zo'n passage. Hermine de Graaf heeft pubers ‘van binnenuit’ willen beschrijven, maar ze bedient zich van taalgebruik dat ze zich zelf nog maar net verworven heeft. Het maakt de toon van haar verhalen onecht, net als de observaties, die niet des pubers zijn. ‘De ruitenwissers veegden kijkspleten op de voorruit, de eerste sneeuw was aan het vallen,’ denkt Lisa. Denkt ze dat echt? Nee, ze denkt twintig jaar later dat ze dat dacht - als Hermine de Graaf eens vanuit dat standpunt zou schrijven?
■