Pubers van binnenuit
Het debuut van Hermine de Graaf
Een kaart, niet het gebied door Hermine de Graaf Uitgever: Meulenhoff, 161 p., f26,50
Diny Schouten
‘Onder redactie van K.L. Poll’, zoals met enige nadruk tegenover de titelpagina vermeld staat, verscheen bij Meulenhoff, serie: Hollands Maandbladreeks, het (verhalen)debuut van Hermine de Graaf, Een kaart, niet het gebied. Wat moet ik me bij die redactie voorstellen? Iets als: goedgekeurd door de Vereniging van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen? Dat de 162 bladzijden geredigeerd zouden zijn, geloof ik niet. Hermine de Graaf schrijft een nogal onbeholpen Nederlands, en dat is van de eerste (‘Zoals veel huilen bij baby's, meende Lisa dat fluiten goed was voor haar longen’) tot de laatste (‘Ze blijven staan mieren aan de sluiting en tegen elkaar kletsen’) bladzijde allemaal afgedrukt. Maar haar verhalen hebben sfeer, dat maakt veel goed. Ze gaan over meisjes, in de voor de buitenstaander aanvallige maar voor de betrokkenen zelf verschrikkelijke leeftijden tussen tien en negentien jaar.
Kinderen lijden, dat is bekend, onder hun ouders, die hen, met of zonder opzet, weten te vermorzelen onder ongeïnteresseerdheid, gemakzucht, ijdelheid en wantrouwen. Hermine de Graaf weet prachtige, grimmige voorbeelden te geven hoe kinderen in de smaak horen te vallen, hoe hol de verontwaardiging is waarmee hen gezegd wordt, ‘ook eens rekening te houden met anderen’. Daarom is de eigenzinnige kwaadaardigheid waarmee haar hoofdpersonen hun verschrikkelijke ouders terugpesten, heel leuk. Vooral Lisa, uit ‘Menarche, tiende levensjaar, geen bijzonderheden’, Klaartje (‘Ik voel me goed, helemaal niet bang’) en Jelle (‘Kersen eten’), uiterst pesterige meiden, bevredigen volkomen het rechtsgevoel.
Dat is wat aan deze verhalen deugt. Hermine de Graaf zegt misschien niets nieuws, maar het is de taak van de literatuur ook niet om iets nieuws te brengen. Het gaat om de manier waarop oude waarheden, al zijn het platitudes als: ‘volwassenen zijn wreed’, verwoord zijn. Daarin zit meteen de zwakte van deze verhalen: Hermine de Graaf heeft, als debutante misschien, te veel aandacht voor de inhoud, en te weinig voor de vorm.
Daarvoor wil ze ook te veel betogen, vermoed ik. ‘In de Nederlandse literatuur,’ zegt de aankomende schrijfster Klaartje uit het laatste verhaal, ‘Snoepjesnacht’, ‘is al vaak geschreven over jongens die verliefd worden op een medescholiere aan wie ze hun liefde niet durven bekennen omdat ze bang zijn voor hun machtige vaders, met als gevolg dat zij hun moeders en de dienstmeisjes gaan verheerlijken. Ik wil laten zien dat de eerste passen van het meisje niet naar de moeder toe, maar van haar weg voeren, via de vader naar buiten leiden. En dat de verwijdering tussen een moeder en een dochter definitief kan worden door het ketsende geluid van een pruimepit die in een boog tegen een ruit gespuwd wordt.’
Hermine de Graaf, foto Chris van Houts
Dat verhaal moet ‘Kersen eten’ zijn, waarin de zeventienjarige Jelle haar vader kwalijk neemt dat hij de mislukte student Simon een geschikte vriend voor haar vindt. In méér verhalen is de loyaliteitskwestie tussen vader en dochter hoogst belangrijk. Uit ‘Mijn vader is dood’: ‘Mijn vader had het moeilijk en ik had het moeilijk, want ik moest als elk meisje kiezen tussen hem en een vriend.’ Mijn bezwaar is dat ze in zulke passages te veel generaliseert. Het is onliterair, om het over álle meisjes te willen hebben, literatuur moet over dat éne meisje gaan. Of een geval universele geldigheid bezit, moet als conclusie aan de lezer worden overgelaten.
Ze maakt ook de fout, gevoelens te benoemen, zonder in te zien dat dat zo weinig effect heeft. Een zin als: ‘ik voel mijn gedeprimeerde stemming omslaan’, doet mogelijk een therapeut verblijden omdat hij daar ‘iets mee kan’, maar de lezer is helaas die therapeut niet. Klaartje, hoofdpersoon in ‘Snoepjesnacht’, uit haar wens tot een gesprek met haar moeder, ‘met echt gevoel erin, en dat ook lang moet duren zodat we moe worden en onze verdedigingstechnieken niet meer werken’. Zelfde commentaar. De slotalinea van ‘Mijn vader is dood’ is er ook een voorbeeld van hoe gevoelens die benoemd worden niet erg overtuigen: ‘Ik mis mijn vader nu al, zomaar wat tegen hem praten, de sfeer oproepen van: Waar vroeger vissers hun netten uitwierpen ligt nu het welvarende centrum van de Noordoostpolder... Emmeloord! Dat zou ik fijn vinden.’
Een ander verhaal heet, gelijkluidend aan de laatste regels ervan: ‘Ik voel me goed, helemaal niet bang’. Mooi zo, maar het gaat er niet om dat de hoofdpersoon iets zegt te voelen, de lézer moet iets voelen. Regie-aanwijzingen als ‘manisch roep ik’ horen overbodig te zijn, net zo overbodig als ‘raadde ik aan’; ‘zeg ik deskundig’; ‘verzeker ik haar’; ‘stelde ik voor’ achter dialoogzinnetjes.