Hans Warren
Alles is toeval - of toeval bestaat niet en alles geschiedt volgens onontkoombare wetten. Prof. dr. H.B.G. Casimir citeerde onlangs de jonggestorven fysicus Hugo Martin Tetrode (1895-1931), die in 1922 in het Zeitschrift für Physik tot deze gewaagde en paradoxale uitspraak kwam: ‘Wanneer ik nu bij voorbeeld gisteravond door mijn verrekijker een bepaalde ster heb bekeken die, laat ons zeggen, 100 lichtjaren verwijderd is, dan wist niet alleen ik, dat het licht dat deze mijn oog liet bereiken voor precies 100 jaar door hem werd uitgezonden, maar ook de ster, althans enige van zijn atomen, wisten in zekere zin al 100 jaar geleden, dat ik, die toen nog helemaal niet bestond, gisteravond om zo en zo laat naar hem zou kijken en ze wisten ook iets over de afmetingen van mijn verrekijker, de plaats waar hij is opgesteld, de brekingsindices van de lenzen, over mijn oog enzovoort. Dat klinkt natuurlijk heel paradoxaal, omdat het strijdt tegen onze huidige denkgewoonten. De hedendaagse ontwikkeling van de natuurwetenschappen heeft nu eenmaal tot de leer van de werking in onmiddellijke nabijheid en van eenzijdig gerichte, gedeeltelijk aan het toeval onderworpen causaliteit geleid. Men weet echter dat deze opvatting niet oorspronkelijk in de menselijke geest aanwezig was, en in vroegere tijden niet werd aangehangen: zoals bekend vermoedde men geheel andere samenhangen in het wereldgebeuren, zij het ook op tamelijk naïeve wijze.’
Wanneer een natuurkundige op wetenschappelijke gronden in een vaktijdschrift tot dergelijke hypothesen durft komen zonder angst dat zijn vakgenoten met de vinger op het voorhoofd zullen tikken, waag ik het te beweren dat een dichter op bepaalde momenten weet dat zijn signalen later opgevangen zullen worden, niet enkel passief, maar ook activerend, om door te seinen, en dat de ontvanger van het teken klaar zit en merkt dat hij een boodschap krijgt.
Als het geen toeval was dat Hugo Tetrode het licht van die ster opving, dan was het geen toeval dat ik omstreeks 1947 voor het eerst de naam Kavafis las in het Journal van André Gide: ‘...ik las gisteren het verbazingwekkende artikel van Marguerite Yourcenar over de verbazingwekkende dichter Kavafis - en de gedichten van de laatste, door haar en Constantin Dimaras vertaald...’ (Journal 1939-1942). Wat mijn belangstelling wekte. Dan is het geen toeval dat deze lectuur ertoe leidde dat ik in februari 1984 met een spontaan gebaar de juist per Van Gend & Loos gebrachte doos met auteursexemplaren van de Nederlandse vertaling van Kavafis' gedichten naar diens portret ophief en zei: ‘Ik hoop, meneer Kavafis, dat u over het geheel tevreden bent.’ Zelfs dat ‘meneer’ kwam op natuurlijke wijze, en pas toen ik die zin hardop uitgesproken had, besefte ik dat ook zo'n handeling gemakkelijk een vinger naar een voorhoofd zou kunnen brengen.
Kavafis (1863-1933) is iemand van de generatie van mijn grootouders. Toen hij stierf, was ik elf. Zelfs al hád ik hem ontmoet, dan zou ik me waarschijnlijk niets zinvols herinneren. De boodschap die hij naliet kon pas veel later, aanvankelijk via enkele tussenstations zelfs, tot mij doordringen.
‘Kavafis is volgens mij een ultra-moderne dichter, een dichter van toekomstige generaties,’ schreef hij met vooruitziende blik over zich zelf in 1929. En doordenkend in de lijn van Tetrode kan men concluderen dat ook de Griekse dichters en schrijvers uit de Oudheid al wisten dat iemand eens de fakkel door zou geven, terwijl Strato van Sardes en Philostratos op hun beurt...
Je verliest je in duizelingwekkende diepten als fysica poëzie wordt, en zo hoort het ook.
Het dwingt tot plaatsbepalen, tot een credo. Een dichter zoekt het blijkbaar altijd elders, althans wanneer hij tot het mensentype behoort dat het vreemde niet afstoot maar assimileert. Hij zoekt het bewust en instinctief op de juiste plaats en daardoor vindt hij. De weg van Kavafis naar mij of van mij naar Kavafis is betrekkelijk kort en onvermijdelijk geweest. Mijn homoseksualiteit had mij zeer vroeg tot een bewonderaar van alles wat Grieks is gemaakt - al had ik er aanvankelijk geen flauw vermoeden van hoe complex de homoseksualiteit in het oude Griekenland was geweest. Door mijn persoonlijke omstandigheden kon ik pas na de Tweede Wereldoorlog kennis nemen van voortbrengselen van de moderne wereldliteratuur. Mijn voorkeur voor autobiografische geschriften én voor auteurs waarvan ik wist dat ze homoseksueel waren, had me tot een fervent lezer van onder anderen André Gide gemaakt. Ik las zijn dagboek, onderzocht wat hij weer goed vond, en las dus enkele Kavafis-teksten van Yourcenar-Dimaras, en de vonk was overgesprongen, het verband was gelegd, de eerste boodschap ontvangen. Ik voelde de ‘golflengte’ aan.
Van dat moment af ben ik begonnen me in Kavafis en zijn wereld te verdiepen en is hij ook invloed uit gaan oefenen op mijn eigen werk. Aanvankelijk niet in stimulerende zin: ik vond zijn gedichten zo volmaakt dat ze me de moed ontnamen als ik zelf iets op wilde schrijven. Aan de andere kant bemoedigde zijn voorbeeld mij toch