Battus
God was een tikje jaloers. Hij was de schepper. En daar stond hij zomaar tussen duizend andere scheppers. Op een ruime wolk zaten, lagen, stonden, en ijsbeerden de duizend schrijvers die ooit op een lijstje van ‘De beste schrijvers’ hadden gestaan. De meesten waren dood. De honderd anderen bewogen zich wat onwennig op het witte dons. Wat God ook niet lekker zat, was dat hij soms niet op die lijsten werd genoemd, vaak alleen met zijn enige boek ‘De Bijbel’ en dat in een recente toplijst een criticus, notabene hoogleraar aan een roomskatholieke universiteit, de brutaliteit had gehad om alleen bepáálde bijbelboeken op zijn lijstje te zetten. Hij keek naar Tsjechov en Nescio, en dacht: ‘van hunnie zetten ze gewoon het Verzameld Werk op de lijst’.
Ik vloog langs deze wolk op mijn reis naar Washington. Ik stapte uit, nam een megafoon, en sprak: ‘Willen al degenen die maar op één lijst staan, even weggaan?’ Tot mijn verbijstering zag ik bijna iedereen aanstalten maken om heen te gaan. ‘Stop,’ riep ik tegen Jan Hanlo en K. Schippers, ‘jullie moeten blijven.’ ‘Maar wij zijn in de rondvraag van de Bijenkorf alleen maar genoemd door Buddingh' en Goedegebuure!’
Dat vond ik àl te gek. En daar vertrokken waarachtig de begaafdste kinderboekschrijvers aller tijden Hugh Lofting en Roald Dahl. Zij stonden alleen op de lijstjes van Doeschka Meijsing en Carel Peeters. ‘Hier blijven, Stay here!’ riep ik ze toe. En ik besloot ook van de zeven andere lijstopstellers ieder één schrijver te nemen die alleen door die éne persoon genoemd was. Zo redde Scheepmaker Ira Levin, Hella Haasse Maria Dermoût en Maarten 't Hart Carry van Bruggen. Ja, die jongen kent heus wel briljante vrouwen. En zo werkden Constant, Pascal, en Queneau voor de stap in de vergetelheid behoed door Martin Ros, Kees Fens, en Ethel Portnoy.
Onder de vertrekkende schrijvers hoorde ik veel Duits gemopper. Dat komt doordat op de lijst van honderd beste boeken, die Die Zeit in 1982 opstelde, bijna de helft Duitser was. Ach, op de lijstjes van Antony Burgess, Malcolm Bradbury, Graham Greene, en andere Britten staan enkel Engelstalige auteurs. Hoe zit het met het chauvinisme bij de elf Nederlandse schrijvers en critici die voor de Bijenkorf hun honderd tophoeken noemden? Een kwart van de titels is van Nederlandse schrijvers.
Ik heb de lijst van de honderd meestgenoemde Bijenkorf-auteurs hierbij afgedrukt zonder de titels van hun boeken, want die keuze leek me dikwijls bepaald door wat er toevallig in de winkel beschikbaar is. Van Vestdijk wordt dat stomvervelende boek ‘De koperen tuin’ opgegeven, terwijl Doeschka Meijsing Het glinsterend pantser noemde, Hella Haasse en Buddingh' Aktaion onder de sterren, Kees Fens Essays in Duodecimo, Nico Scheepmaker Terug tot Ina Damman, terwijl Martin Ros en Ethel Portnoy zelfs kozen voor de fascinerende titel ‘Kellners en levenden’.
Wie de elf lijsten van honderd tophoeken leest, roept herhaaldelijk: ‘Ja, natuurlijk, díé mag absoluut niet ontbreken!’ De tien ergste gevallen, waar een geliefd auteur slechts éénmaal werd genoemd, memoreerde ik hierboven al. Onder de schrijvers die vaker werden genoemd maar niet vaak genoeg om de Top te halen, vond ik er honderd die ik op een lijst heb verenigd, Negen van elk van de elf Bijenkorf-critici en ééntje van mij. Voor u aardig om uit te zoeken. Om de verkoop van het Bijenkorfpamflet verder te bevorderen, heb ik mij zelf op de lijst van de tophonderd gezet. Wie daarvoor werd opgeofferd, moet u zelf raden of uitzoeken.
De honderd schrijvers van Die Zeit en de honderd schrijvers van De Bijenkorf hebben er drieëndertig gemeen. Daaronder schuilen dus de auteurs die op haast elk lijstje staan. Die top-tien ziet er als volgt uit:
Charles Dickens |
F.M. Dostojevski |
Gustave Flaubert |
Nicolaj Gogol |
Homerus |
James Joyce |
Franz Kafka |
Thomas Mann |
Jonathan Swift |
Leo Tolstoj |
Dat er geen Nederlander bij zit, komt natuurlijk door de blindheid van de Duitsers.
Wat bij al deze lijsten, en ik heb ze niet allemaal genoemd, het meest opvalt, is dat de opgaaf ‘Geef de honderd beste’ bijzonder frustrerend is, omdat er altijd auteurs en boeken moeten afvallen. Daarom maakte ik nog een tweede lijst van honderd bij de Top-honderd. Maar als je een lijst van duizend moet maken, ga je er namen op zetten van schrijvers die er nu eenmaal voor het cultureel prestige bij horen, die je misschien zelfs niet gelezen hebt. De beste vraag blijkt te zijn: ‘Welke tien boeken zou je naar het onbewoonde eiland meenemen?’ Tien is precies goed. Honderd is te weinig, en duizend is te veel.
In dat vliegtuig naar Washington zat ik naast een hoogleraar Nederlandse literatuur. Ik vertelde hem dat ik in de Amerikaanse woestenij een lijst had proberen te maken van de beste honderd Nederlandse romans uit de laatste honderd jaar (daar zit de Havelaar dus niet bij), en dat ik toen ging schrappen wat ik niet echt wereldklasse vond hebben. Er bleef niets over. Toen las ik in één maand de laatste boeken van Mulisch, Meijsing, en Matsier en begreep ik voor de letter M een uit-