Afstandsbediening
De deugdelijkheiddetector
Nico Scheepmaker
Willem Nijholt, als Philips II (foto Kippa)
Is de televisie een Leugendetector? Je denkt het vaak: ‘Dat liegt-ie!’ maar misschien liegt ie ook wel eens terwijl je goedkeurend knikt: zo is het maar net. Natuurlijk is de televisie een uitvergroter, en ook een verduikdelijker, je zet iemand in een lijst zoals de kunstschilder met gekromde vingers een verrekijkertje van zijn hand maakt en door de ‘loophole’ van zijn hand kijkend een voorwerp isoleert van zijn omgeving waardoor hij het duidelijker ziet, maar ik vraag me af of je ook méér ziet dan er is. Het is als met onduidelijke foto's in de krant, waarop vaag een tekst te lezen valt (op een bord, op een winkelruit, op een spandoek), die je met het blote oog niet ontcijferen kunt. Je pakt een vergrootglas (als je er aan ruikt, kun je de schroeilucht van veter en celluloid na veertig jaar nog ruiken!), bekijkt de foto opnieuw, en nu zie je de onduidelijkheid niet beter, maar alleen groter.
Is de televisie dan misschien wel een waarheiddectector?
Ik zou niet weten waarom voor de andere kant van de medaille niet hetzelfde zou gelden als wat ik hiervoor over de leugendetector schreef. Maar hoewel ik dat niet zou weten, heb ik toch het gevoel dat iemand op de televisie mij sneller om de tuin kan leiden als hij liegt, dan als hij de waarheid zegt. Misschien omdat het hele leven één grote maskerade is, met al zijn voorschriften, conventies, levensregels, beleefdheden, frasen, sociale gedragingen, verboden en bedreigingen, waardoor we ons van uur tot uur eraan gewend hebben dat we ons anders gedragen dan we, bij voorbeeld, thuis of in de jungle zouden doen. Simpelste voorbeeld: de altijd weer blij verraste constatering in interviews bij politici thuis dat hij of zij zowaar in vrijetijdskleding door salon en tuin banjert!
Of is de televisie misschien een deugdelijkheiddectector?
Die man deugt! denk ik soms, terwijl ik hem gadesla als hij op de televisie iets vertelt. Die vrouw deugt! denk ik even soms, terwijl ik haar gadesla als zij op de televisie iets vertelt. Als ik dat dan denk, moet u niet denken dat ik bedoel dat ik denk dat de bewuste persoon niet alleen de idealen van het Leger des Heils in optima forma belichaamt maar ook nog deel uitmaakt van het Leger des Heils, maar dat hij (of zij natuurlijk, er zijn tenslotte ook Toscaanse meisjes, dat wordt nog wel eens vergeten de laatste tijd), hoe zal ik dat nu eens zeggen zonder in platitudes of sentimentaliteiten te vervallen, volkomen oprecht in het leven staat (zie je, daar ga ik al!), met een onbewimpelde oprechtheid (o jé) op vragen en vraagstukken ingaat, kortom: de indruk maakt dat hij op en top aardig is (het hoge woord is er uit). Dat-ie deugt dus...
Ik had dat gevoel de laatste tijd bij twee personen. Of eigenlijk bij drie. Twee daarvan ken ik alleen van gedag knikken als ik ze ergens zou tegenkomen, de derde kende ik helemaal niet. De eerste was Joop Admiraal, de acteur, in een programma waarvan ik helaas vergeten ben wie het gemaakt heeft (weet je wat, geen geluiwammes, ik ga het even informeren: Leo Akkermans voor de KRO). Die jongen deugt, dacht ik, al kijkend, hoewel hij natuurlijk allang een man is. Maar dat denk je dan niet, je denkt: die jongen deugt. Niet dat hij nu zo deugde in de strikte zin van het woord, maar meer, hoe zal ik dàt nu weer eens zeggen, in de intrinsieke betekenis van dat woord. U begrijpt me wel, zoniet tant pis. De tweede was Willem Nijholt, vorige week bij Sonja op Dinsdagavond, een betrekkelijk kort gesprekje maar, over Willem van Oranje en de Hans van Zweeden-film van Louis van Gasteren, en opnieuw dacht ik: wat een aardige jongen, die deugt van haver tot gort (alweer: in de intrinsieke betekenis, dat zou u onthouden).
Wat mij daarbij te denken gaf was, dat ik dat gevoel zo sterk had bij uitgerekend twee acteurs. Acteurs, tja, laten we eerlijk zijn, dat zijn toch mensen van wie je in het algemeen aanneemt dat zij buiten het toneel in een ander kostuum gewoon doorgaan met acteren, maar dat gevoel kreeg je niet bij deze twee acteurs in overigens toch heel ongelijksoortige programma's: Joop Admiraal in een gefilmd televisieportret, Willem Nijholt in een praatprogramma met publiek. Zou het kunnen zijn dat zij zo gewend zijn aan camera's en toekijkend publiek, dat zij daardoor niet verkrampt meer zijn, er niet meer voor in hun schulp kruipen, zich er van hebben losgezongen? Big Brother kàn me wat.
Ik denk dat dat het is. Alleen verklaart dat niet mijn derde voorbeeld, een vrouw (dat klopt ook wel, twee op een, de verhouding waarin mannen en vrouwen op de televisie verschijnen), toevallig ook bij Sonja en in hetzelfde programma waarin Willem Nijholt gast was. Haar naam is misschien gezegd, maar ben ik vergeten (geen geluiwammes, ik bel even naar de VARA: nee, niet gezegd), zij was een van de zes vrouwen die door een verkrachter met hond en mes waren overvallen, het was toevallig een dubbele horror story (ze kwam in de nacht van het ziekenhuis thuis waar een goede vriend op jeugdige leeftijd aan kanker was overleden), en zij vertelde daarover op een zo sobere, rechtstreekse wijze, dat het niet alleen ontroerde, maar ook dat ik dacht: die deugt. En tegelijkertijd (een prettige bijkomstigheid): die officier van justitie, en die rechters die de aanrander wegens gebrek aan cellen vrij laten rondlopen deugen voor geen cent. De aanrander trouwens ook niet, maar dat idee hadden we daarvoor ook al.
Conclusie: de televisie is misschien geen deugdelijkheiddectector tout court, maar wel een prima hulpmiddel op sommige momenten.