Vrij Nederland. Boekenbijlage 1984
(1984)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
Literatuur in een politiek spanningsveld
| |
Levend eposEen punt dat Schipper voortdurend benadrukt is hoe belangrijk de sociale context van de uitvoering is voor de structuur en de vorm van orale teksten. Een goed voorbeeld zijn de epen. Tot voor kort werd er door literatuurwetenschappers nog ernstig getwijfeld of Afrika ooit wel een epos had voortgebracht. Maar de laatste tijd presenteren onderzoekers her en der in Afrika opnamen - vaak ellenlange - van dit soort heldenliederen. Ik heb zelf zo'n lied in een dorp in Zuidoost-Kameroen opgenomen. De zanger, een oude blinde man, begeleidde zich zelf op een snareninstrument en hij werd ondersteund door twee slaginstrumenten. Het lied bestond uit korte verhalende gedeelten, gevolgd door lange refreinen waarbij de omstanders invielen en waarin elementen uit het verhaal eindeloos herhaald werden maar bij voorbeeld ook commentaar werd gegeven op allerlei actuele gebeurtenissen in het dorp. Het lied bleek zeer lang en na de vijfde opname-sessie kwam ik op het oneerbiedige idee om de zanger eerst te vragen mij de rest van het verhaal te vertellen. Hij reageerde zeer geschokt: zonder muziek, zonder de refreinen en vooral zonder de steun van zijn publiek kon hij onmogelijk het verhaal van zijn held vertellen. Zoals Schipper het stelt: in Afrika kan het ‘levende epos’ nog bestudeerd worden als een ‘literair gebeuren’ waarbij de context van muziek, publiek en refreinen de structuur van de tekst met zijn herhalingen en improvisaties mede bepaalt. | |
RaadselsWat ik enigszins miste in Schippers behandeling van de ‘orale literatuur’ is de raadselachtigheid van veel orale teksten. Schippers voorbeelden hebben bijna altijd een duidelijke betekenis en strekking. Ik zelf bleef tijdens mijn onderzoek zitten met allemaal liedjes, spreekwoorden, parabels, mythische vertellingen die niet alleen mij zelf zeer duister leken, maar ook mijn informanten, inclusief de verteller of de zanger zelf, voor raadsels stelden en tot zeer uiteenlopende interpretaties inspireerden. Schipper benadrukt sterk de legitimerende, moraliserende of verklarende strekking van mythen, volksverhalen en dergelijke. In mijn ervaring kunnen zulk soort uitingen ook een min of meer bewust mystificerende strekking hebben om conflicten of pijnlijke waarheden te verdoezelen. Wat wel goed uitkomt in Schippers betoog is dat ‘orale literatuur’ niet | |
[pagina 53]
| |
alleen iets traditioneels is. De mondelinge overlevering is in Afrika nog steeds belangrijk en dus dynamisch; daardoor worden oude verhalen en vormen zonder moeite gecombineerd met moderne gebeurtenissen en nieuwe ontwikkelingen. Ik zelf ontdekte in mijn opnamen van dansliederen uit hetzelfde Kameroenese dorp, tussen liederen over oude krijgshelden die mij passend antropologisch materiaal leken, tot mijn verrassing ook een lied over ‘metewa me Piel’ (de auto van Pierre). Dat bleek over mijn eigen auto te gaan: de zangeres vermaande mij in haar lied om haar onmiddellijk naar het hospitaal te vervoeren, mocht ze ziek worden. Schipper geeft een wat grimmiger voorbeeld van zulke moderne ‘orale literatuur’: een lied uit Zaïre waarin volgens de lijn van de oude politieke lofliederen, wordt uitgelegd waarom Moboetoe zich weer eens met Bokassa verzoenende:
‘De verloren broederschap is teruggevonden
Dat is geluk. De boze tongen zijn beschaamd...
Bokassa en Moboetoe horen jullie het?..’
| |
AvontuurverhalenTegen die achtergrond van de ‘moderniteit’ van de mondelinge overlevering is het begrijpelijk dat de ‘orale literatuur’ zo'n directe invloed heeft op de Afrikaanse roman. In Afrika is de roman een betrekkelijk nieuw verschijnsel. Aanvankelijk zijn het voornamelijk kopieën naar westerse voorbeelden, later ontstaat een sterk antikolonialistische stroming die uitmondt in het zoeken naar eigen Afrikaanse vormen. Juist de beste schrijvers zoeken daarbij veelal inspiratie bij de mondelinge overlevering. Een goed voorbeeld is de Nigeriaan Amos Ttutuola, aan wie Schipper ook een apart hoofdstuk weidt. Ttutuola, die al in 1952 zijn eerste roman publiceerde, was een autodidact. Hij schreef zeer wonderlijk maar zeer beeldend Engels. In zijn avontuurverhalen wemelt het van de meest wonderbaarlijke gedrochten en de meest onverwachte gebeurtenissen. Allerlei elementen doen denken aan de oude volksverhalen maar hij laat zijn helden ook zonder bezwaar improvisaties zingen op westerse tophits over chocolade en roomijs. Juist die barokke verbeeldingskracht, geënt op authentiek aandoende thema's, werd in Europa met veel enthousiasme ontvangen. Dylan Thomas schreef goedbedoeld maar ook tamelijk neerbuigend over een ‘bewitching story’ in ‘young English’. | |
Literaire kritiekTtutuola werd daardoor tevens één van de eerste voorbeelden van het bijzonder soort problemen dat de Afrikaanse literatuurkritiek stelt. In Afrika werden zijn boeken namelijk helemaal niet gunstig ontvangen. De opkomende literaire Afrikaanse elite ervoer het als grievend dat juist zo'n folkloristische schrijver, die niet eens goed Engels kon schrijven, in het Westen veel aandacht kreeg. Daarbij speelde een zeker snobisme een rol, maar ook het niet onterechte idee dat Afrikaanse schrijvers alleen weerklank vonden in het Westen als ze beantwoordden aan westerse stereotypen als ‘primitief’ of ‘onbedorven’. Mineke Schipper weidt een apart hoofdstuk aan alle voetangels en klemmen in de Afrikaanse literatuurkritiek. Daarin laat ze zien dat etnocentrisme en de druk van het westers superioriteitsbesef inderdaad tot allerlei wonderlijke kronkels kunnen leiden. Het is bij voorbeeld nogal verrassend te lezen dat in Zuid-Afrika blanke critici zwarte schrijvers regelmatig van racisme beschuldigen. Literaire kritiek is in Afrika geen vrijblijvende zaak. Alleen al om zakelijke redenen - de rol van westerse uitgeverijen en het beheer van fondsen - is de Europese druk op de Afrikaanse literaire wereld nog steeds erg groot. Dat leidt vanzelfsprekend tot een soort emancipatiebeweging onder Afrikaanse literatoren en een sfeer waarin beschuldigingen van racisme een boemerangeffect krijgen Schipper geeft een heldere analyse van de verschillende reactiepatronen binnen de literatuurkritiek in zo'n spanningsveld. Het zal duidelijk zijn dat de schrijfster de meest uiteenlopende aspecten van de Afrikaanse letterkunde in haar betoog betrekt. Haar brede definitie van het begrip literatuur heeft zeker het voordeel dat zo de eigen trekken van de Afrikaanse literaire vormen goed tot hun recht komen. Het heeft ook tot gevolg dat Schipper moet worstelen met een overmaat aan gegevens.
Uiteindelijk is ze er toch in geslaagd de grote lijnen te laten uitkomen. Haar indelingen roepen wel analytische vragen op; ze benadrukt zelf ook voortdurend dat verder onderzoek en verdere theorievorming nodig zijn. Maar haar categorieën zijn in ieder geval empirisch af te bakenen en bieden daardoor houvast. Ik vond zelf het eerste deel van het boek over ‘orale literatuur’ het interessantste juist omdat daarover in het Nederlands nog vrijwel niets verschenen is. Maar ook haar hoofdstukken over de geschreven poëzie en de roman geven erg veel informatie; ook daar blijkt haar indrukwekkende belezenheid geen belemmering voor een heldere uiteenzetting. Ook in haar analyse van de Afrikaanse roman benadrukt Schipper dat die roman bijna onvermijdelijk een politieke lading heeft. De roman ontwikkelde zich in de context van de politieke confrontaties tussen Afrikanen en kolonialen. Na de onafhankelijkheid ontstonden opnieuw tamelijk autoritaire verhoudingen die een zware druk leggen op de schrijvers. Alleen al de vraag of een schrijver in één van de volkstalen moet schrijven of in de officiële taal, overgenomen van het koloniaal bestuur, heeft een directe politieke strekking. Juist de taalverschillen - met name de betere beheersing door de elite van de officiële taal - vormen immers een bevestiging van de toenemende kloof tussen elite en massa in veel Afrikaanse landen. Tegen die achtergrond is het niet zo verrassend dat de bekende Keniaanse schrijver Ngugi in 1978 een jaar in de gevangenis werd gezet, eigenlijk alleen maar omdat hij een toneelstuk in een volkstaal (Kikuyu) had laten opvoeren. Schipper gaat ook uitgebreid in op verwante problemen: het feit dat veel schrijvers - met name ook Zuidafrikaanse - werken onder druk van censuur of gedwongen zijn vanuit ballingschap te schrijven en de effecten daarvan op hun romans. Ook hier geldt dat dit soort problemen natuurlijk allerminst beperkt is tot Afrika maar dat ze bij de analyse van de Afrikaanse roman wel bijzonder scherp naar voren komen. | |
VoordelenIn aansluiting op Schippers boek biedt een bloemlezing als African Folktales, verzameld en opnieuw verteld door Roger D. Abrahams, interessante lectuur. Het lijkt erop dat dit ‘opnieuw verteld’ wel tot zeer drastische ingrepen heeft geleid, maar het resultaat is in ieder geval dat de verhalen heel leuk zijn om te lezen. Abrahams' eigen inleiding vond ik veel minder interessant. Het contrast met zijn benadering laat in ieder geval goed de voordelen van Schippers veel feitelijker aanpak uitkomen. Net als Schipper probeert Abrahams het belang te benadrukken van de context waarin de volksverhalen verteld worden. Maar hij doet dat op een zeer generaliserende manier: hij heeft het voortdurend over ‘the African Creative impulse’ en ‘African aesthetic terminology’. Zulk soort vaagheden kunnen indrukwekkend klinken maar blijken ook in dit geval niet ongevaarlijk. Abrahams komt bij voorbeeld tot een tamelijk dubieuze tegenstelling tussen de ‘hete wereld’ van de Boeroendi, waar spraakzaamheid een deugd is, en de ‘koele omgeving’, die het ideaal is van de meer gereserveerde Wolof (Senegal). Dit soort vergelijkingen is even inaccuraat en even weinigzeggend als bij voorbeeld koppige Friezen versus levensblije Italianen. Abrahams heeft zeker gelijk dat volksverhalen vooral geanalyseerd kunnen worden in de context waarin ze verteld worden. Maar dat moet niet gebeuren via vage generalisaties. Schippers empirische en gedetailleerde analyses van bepaalde contexten en specifieke voorbeelden zijn veel verhelderender, juist omdat ze zich niet verliest in generalisaties. ■ |
|