James Cain
Bij uitgeverij Loeb verscheen opnieuw een boek van James M(allahan) Cain in vertaling, dit keer The Butterfly uit 1946, als De vlinder. Het is, vind ik, eigenlijk een droevig boekje geworden, maar ik geef toe dat dat vooral aan mij kan liggen. Want al jaren laat Loeb ons weten dat die Cain-uitgaven eigenlijk een soort project zijn, een eerbetoon aan die ganse menigte van Cain-liefhebbers die ons land rijk is. Vandaar dat de vertalingen van Double Indemnity, Mildred Pierce en Serenade voorzien zijn van uitbundige nawoorden, die de lof van Cain (en ook een beetje van Loeb) zingen. Maar De vlinder zit maar kaal tussen het omslag: geen nawoord, maar helaas ook niet het bekende voorwoord dat Cain voor The Butterfly schreef, en dat, als het Cain-project zo serieus was als indertijd aangekondigd, ook niet had mogen ontbreken.
Cain grossiert in femmes fatales, en in De vlinder ging hij, voor zijn tijd, verder dan ooit: incest. In dat voorwoord beschrijft hij hoe lang het duurde voordat hij het boek eindelijk durfde schrijven. In 1939 kwam hij terug in de mijnsteek Huntington, waar de mijnen waar hij zelf in gewerkt had, verlaten waren. Toen bedacht hij het verhaal, maar gebruikte allerlei elementen in boeken die hij eerder schreef. Pas in 1946 verscheen het korte verhaal van Jess Tyler, die op een dag zo'n typische Cain-vrouw op zijn drempel vindt. Mooi, sensueel, en met het verkeerde bloed in haar aderen. Al voor hij weet dat het zijn dochter is, wordt hij gek van verlangen, en op het moment dat aangetoond lijkt dat ze niet zijn dochter is, trouwt hij haar in het geheim. Maar het volk van het platteland is ook niet gek: zodra men vermoedt dat hij met het meisje slaapt, worden de hooivorken, rieken en jachtgeweren uit de kast gehaald en Jess Tyler moet zich verstoppen in een verlaten mijn. De wilde schoonheid van het meisje draagt de sporen van de dood. Edmond Wilson analyseerde Cains werk perfect: Cain is de vervloekte ziel van Hollywood. Al de zaken die de katholieke censuur heeft uitgesloten: seks, perversiteit, onbestrafte misdaad en bespotting van de heilige moederkerk heeft Cain beschreven met een smaak en een lust die de lezer alleen maar kan delen. Wat een zonde dat zo'n schrijver niet zijn eigen films kan maken. Raymond Chandler, jaloers op de verkoopcijfers van Cain, en van huis uit een al te fatsoenlijk mens, zag het anders. Hij schreef aan een vriend dat Cain hem niks zei: ‘Alles wat hij aanraakt stinkt als een bok.’ Hij vergeleek Cain met een jongetje met een krijtje dat smerige woorden op een schutting schreef. Hij had daarin gelijk en ongelijk. Nu komt De vlinder over als een door de duivel gejaagde versie van een streekroman. Toen was het een door alle taboes heengekraste, magistraal
verwoorde reportage van wat er rond de verlaten mijnen aan bittere emotie was achtergebleven. Kwaad bloed en steenkool, hardgekookt opgediend. Het gejaagde proza van Cain is moeilijk te vertalen en W.H.M. van den Hout heeft zijn best gedaan om er iets van te maken. Hoofdstukje negen eindigt als volgt:
‘There won't be any wedding, Mom.’
‘What?’
‘Sorry you took the trip for nothing. Now we're going home.’
In de vertaling wordt die dialoog - en Cain is dialoog:
‘Die hele bruiloft gaat niet door, Mom.’
‘Wááát?’
‘Het is reuze jammer dat jullie die reis voor niks hebben gemaakt. Maar zo is het nou eenmaal. Wij gaan meteen met zijn drieën naar huis.’
Cain heeft zijn hele leven uitgelegd dat zijn stijl, en zijn succes, gebaseerd was op het schrappen van overbodige woorden. Die staan er nu weer in. En het blijft jammer dat dat voorwoord er nu net weer niet bij kon.
■