In de tang van een biograaf
De nieuwe roman van William Golding: The Paper Men
The Paper Men door William Golding Uitgever: Faber and Faber, 191 p., f43,15
Nienke Begemann
Er zijn vele mythen in omloop over de gevaren die een kunstenaar bedreigen als hij eenmaal de hoogste toppen in de publieke waardering heeft bereikt - over de afgrond van twijfel aan zijn eigen verder kunnen, over de dodelijkheid van het licht van de schijnwerpers dat in korte tijd de meest vitale functies kan aantasten, en over de nachtmerrie van de ongenadige, rücksichtslose onthulling van de details van zijn persoonlijke leven, waardoor de wortels van zijn kunstenaarschap worden vernietigd. William Golding, die het afgelopen jaar de Nobelprijs voor de literatuur heeft ontvangen, kan erover meepraten. In zijn geval moet de wereldwijde uitbarsting van kritiek op de keuze van de jury een interessant neveneffect zijn geweest, genoeg om een minder stevig in zijn schoenen staand schrijver voor jaren het zwijgen op te leggen.
Aan die valstrik is Golding ontsnapt, en dat is geen geringe prestatie. Ik weet niet hoe lang hij aan The Paper Men heeft gewerkt, maar het boek lijkt wel duidelijk geschreven met de zeer gemengde ervaring van groot eerbetoon en even sterke verguizing nog vers in het geheugen, al is hij verstandig genoeg geweest om als hoofdfiguur van zijn roman niet een Nobelprijs-winnaar te kiezen, maar een ‘gewoon’ geslaagd schrijver, die achtervolgd wordt door een ‘gewone’ Amerikaanse literatuurwetenschapper, die met letterlijk alle geweld een biografie over hem wil schrijven.
Het boek - de memoires van de schrijver, Wilfrid Barclay - begint met een farcicale scène: midden in de nacht wordt Barclay wakker door een vreemd geluid, en denkt dat dassen bezig zijn zijn vuilnisbak om te keren. Als hij in zijn afzakkende pyjama, met zijn geweer in de aanslag, buiten bij de keukendeur verschijnt, blijkt het de Amerikaanse literatuurprofessor Rick L. Tucker te zijn, die, als dank voor een avond conversatie met ‘zijn onderwerp’, diens vuilnis doorsnuffelt op zoek naar verder ‘materiaal’. Hij heeft in zoverre succes, dat Barclay inderdaad verscheurde oude brieven en foto's heeft weggegooid, waaronder liefdesbrieven van een meisje met wie hij jaren geleden een verhouding heeft gehad, zonder dat zijn vrouw dat wist. Die vrouw, Elizabeth, komt ook naar beneden, en vraagt hem om opheldering over de snipper papier met verlangende woorden en de naam van het meisje, die nog aan de besmeurde kamerjas van de dasachtige biograaf hangt. Dat is het begin van het einde van hun huwelijk.
William Golding, tekening van David Levine
Barclay gaat op reis, hij heeft genoeg geld om jaren rond te kunnen zwerven langs vele Europese hotels, geplaagd door alcohol, wroeging en de gevreesde en gehate Tucker, die hem blijft achtervolgen. In Zwitserland biedt Tucker zijn jonge, nymfachtige vrouw aan in ruil voor een schriftelijke toestemming om Barclay's officiële biograaf te worden, en redt hij hem van een levensgevaarlijke val in een mistig ravijn. ‘I owe you my life,’ sist Barclay hem ten slotte toe, maar jaren later komt hij erachter dat het ravijn maar een kleine, ongevaarlijke diepte was, en dat Tucker dat ook wist. Steeds meer gaat het verhaal lijken op een paranoïde nachtmerrie, waarin vlagen van farce worden afgewisseld door periodes van grotendeels alcoholische waanzin. De schrijver en zijn achtervolger raken steeds dieper verwikkeld in een verhouding die een bizarre variant lijkt van psalm 139 (‘Waar zou ik henengaan voor uw Geest? en waar zou ik henenvlieden voor Uw aangezicht? Zo ik opvoer ten hemel, Gij zijt daar; of bedde ik mij in de hel, zie, Gij zijt daar’) en aan de andere kant een moderne versie is van het verhaal van Dr Faustus en Mefistofeles.