Mag dat/Moogt gij?
Een antwoord aan Ida Gerhardt
Rob Schouten
Ik ga me voor deze gelegenheid boos maken op Ida Gerhardt, want ze heeft in het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad op 3 februari jongstleden onder de titel ‘Kritiek als intimidatie’ een artikel geschreven dat me als een graat in de keel is blijven steken. In de eerste plaats word ik daarin als poëziecriticus, in gedeelde smart met Huub Beurskens (wie? ei, bien étonné...) door haar als een eigenwijze snotneus behandeld, in de tweede plaats geeft ze een oneerlijk beeld van de Nederlandse literatuurkritiek in het algemeen en ten slotte drukt ze zich zelf ten onrechte, en niet voor het eerst, de martelaarskroon op het hoofd. Een lichtgeraakt artikel is het, waarin weinig wordt waargemaakt.
Wat is er gebeurd? Huub Beurskens en ik (verder ongeveer in alle opzichten van mening verschillend) hebben het gewaagd niet met knikkende knieën naar het altaar van Ida Gerhardts poëzie toe te kruipen. We hebben, Joost mag weten waarvandaan, de euvele moed gehaald om die twee laatste bundels van haar, Dolen en dromen en De zomen van het licht, niet zulke geweldig monumentale poëzie te vinden. Wat zijn we dus? Intolerant, niet loyaal, onze uitingen grenzen aan laster, we zetten hetzes op touw, onze oordelen getuigen van ‘mauvaise foi’ en, het ergste, ze hebben ‘met de waarheid niets van doen’. Welke waarheid? Waar ter wereld bevindt zich die canon van onomstotelijke zekerheden, waarmee de behoorlijke literatuurcriticus zijn werk heeft te doen? Hoe ziet dat ding eruit? Nu, veel op aarde mag onzeker zijn maar dít althans niet, dat Ida Gerhardt ‘weet wat een goed vers is, en zelf een goed vers schrijven kan’. Ze zegt het zelf, dus de criticus die het daar niet helemaal of helemaal niet mee eens is, is te kwader trouw, een lasteraar.
Maar is, ik durf het haast niet te zeggen, is het misschien, heel misschien, mogelijk dat bij de beoordeling van (met name een nieuw) artistiek produkt iets als persoonlijke smaak ook een rol speelt? Kan het zijn dat een kritiek niet over objectieve waarheid kan gaan, maar altijd slechts een subjectieve waarneming betreft? Of vergis ik mij en zijn er redenen om Randall Jarrell tegen te spreken die in The Age of Criticism opschreef: ‘The best critic who ever lived could not prove that the Iliad is better than Trees; the critic can only state his believe persuasively, and hope that the reader of the poem will agree’. Ik schaam me haast dat ik deze banale wijsheid moet citeren, maar gelukkig is er nog iemand aan wie ze besteed is.