Tering Stein
The continuing story
Kootje Daalman recapituleerde haar briljante, maar ietwat uit de hand gelopen gedachtengang. Ze had een kind nodig. Zonder enige twijfel. Geen mooiere start viel er voor haar zangcarrière te bedenken. Het zou zelfs de ruwste bonk, gewend om met uitdrukkingsloze ogen naar de televisie te kijken, in een siroop-hypnose brengen. De altijd sluimerende vlammen van de moordzucht achter het onverschillige uiterlijk van het publiek zouden doven en plaats maken voor vertedering. Kootje zou zelfs de meest verstokte haters van het betere levenslied het mechaniek in de benen kunnen zingen waarmee ze naar de platenzaak zouden snellen. Mits ze een kind had, dus. Dat was één. Het onderhavige kind zou ze halen bij haar bovenbuurvrouw. Dat was twee. Ze zou er om vragen zoals je bij een ander een kopje suiker kwam lenen. Maar dan begon de moeilijkheid. Het kind moest verminkt worden. Zou ze dat haar bovenbuurvrouw van tevoren meedelen of gewoon, als alles eenmaal achter de rug was, bij inlevering ‘sorry’ zeggen, erop bouwend dat het een moeder van zoveel kinderen niet kon schelen als er eens eentje werd toegetakeld en al helemaal niet als het in een kleine, maar onvergetelijke bijrol had mogen schitteren voor de televisie? Zij - Kootje Daalman - zou daar geen moeite mee hebben als ze twaalf of vijftien kinderen had. Maar je wist nooit. Mensen waren soms op zulke vreemde punten overgevoelig. Dan reden ze schouderophalend een hele club fietsende natuurvrienden, met botaniseertrommel en al, te pletter om vervolgens een halve dag bezig te zijn met het spalken van een gebroken vogelpootje. Ze konden soms met hun gebit een gewicht van duizend kilo optillen om daarna een tand te breken bij het eten van een slagroomtaart. Stel dat haar bovenbuurvrouw de eigenaardige hebbelijkheid had dat ze al haar vijftien kinderen, of twaalf, uit elkaar kon houden? Dat ze er niet één kon missen zonder meteen in paniek te raken? In zo'n geval
dééd het er niet eens meer toe of Kootje er haar van tevoren van zou verwittigen of er haar eerst mee zou confronteren als alles al achter de rug was. Problemen, problemen. En dat terwijl er eigenlijk veel essentiëler vraagstukken aan de orde waren, zoals de kwestie van het onrecht dat tot de beschadiging van het schaap had geleid. Hoe kon ze zich om de reactie van moeders van grote gezinnen bekommeren, als alles er alleen maar op gericht behoorde te zijn hoe de Konsumentenman zou reageren? Dié moest in de eerste plaats een smeuïg verhaal bij al die schrammen, littekens en open wonden hebben, anders kon ze haar optreden wel vergeten. Dat moest het brandpunt zijn van haar energie. Ze moest, wat dat betreft, meteen in het diepe springen. Ze kon, om maar eens een voorbeeld te noemen, zeggen dat ze voor het kind een teddybeer had gekocht die was ontploft. Ontploffende teddyberen waren, voor zover ze wist, bij de Konsumentenman nog niet vertoond. Dodelijke conservenblikken, kloostertafels op twee poten, jawel, maar geen uit elkaar knallende troeteldieren. ‘Niet elke beer is je beste vriend,’ neuriede Kootje. Ze had de wijs al te pakken.
‘Wat zeg je?’ vroeg Bob.
‘O, niks. Ik ga even boven een kopje suiker lenen.’
(wordt vervolgd)