J.H. Leopold
Vervolg van pagina 5
den. Een deel van ons denken denkt ons tot verschijnselen; het doet ons beseffen dat denken zélf een onwillekeurig proces is waarvan begin of einde niet beheersbaar zijn, en dat dat wat wij ‘emoties’ noemen bewegingen zijn die ergens anders beginnen dan waar ze ‘ervaring’ heten. Dat deel van ons denken maakt ons willozer, en willekeuriger, dan we ons in de strijd om het dagelijks bestaan kunnen veroorloven te zijn. De grootste gedichten van Leopold verscherpen het door iedereen vroeg of laat te onderkennen ervaringsfeit dat wat zich in het bewustzijn afspeelt van alles nog het meest op wolkvorming lijkt.
Er moet een orde zijn, een samenhang, een verband, een vorm, een reeks, een symbool, en vooral: een begin - dat zegt ons het andere deel van ons denken. Leopolds poëzie wil wel degelijk het Ene, het Beginsel; maar zij roept, als geen ander, de onwillekeurigheid op. Er is van dit werk gezegd ‘dat het bijna gedoemd lijkt om niet meer te ontroeren’. Het is niet overdreven om te zeggen dat Leopold zich zelf weg heeft proberen te denken, in het verlangen, hoe eenzaam ook, eens te kunnen hangen in de symbolen. Het moge niet ontroeren, maar het verlangen, waarvan zulke poëzie de verbeelding kan zijn, is aangrijpend.
In het eerste deel van de nieuwe Leopoldeditie, bestaande uit een tekstuitgave en een apparaat, verzorgd door A.L. Sötemann en H.T.M. van Vliet, staan de tijdens het leven van de dichter gepubliceerde verzen, enkele aangevuld met drastische varianten. Het apparaat dient een wetenschappelijk, Neerlandistiek doel, en biedt leken die met interpretatieproblemen kampen weinig soelaas. Het bevat een, voor gespecialiseerder lezers, interessante beschrijving van de publicatiegeschiedenis, en vooral een uitgebreide bibliografie van de secundaire literatuur. De Leopold-vorsing heeft sinds enkele jaren een hoge vlucht genomen; baanbrekend en spannend is Sötemanns Op het voetspoor van de dichter (1980), misschien wel de meest uitputtende reconstructie van hoe een dichter tot een gedicht komt die ooit geschreven is.
Spannend, ook voor de niet-gespecialiseerde liefhebber, zal de editie overigens pas worden wanneer de delen met de niet-gepubliceerde, onvoltooide verzen verschijnen. Dan zal een aantal gedichten die wij tot dusverre als één geheel hebben beschouwd uiteen blijken te vallen in nog meer aantallen flarden afzonderlijk. Want de Van Eyck-editie, de enige ‘complete’ tot dusverre, waar iedere Leopoldlezer zo aan verknocht is, zal de toets van de recente onderzoekingen niet doorstaan. Tot het zo ver is kan ik niemand overigens afraden om deze (niet lang geleden heruitgegeven door Van Oorschot) Verzamelde Gedichten te kopen.
■