| |
| |
| |
Vastgelegd voor later
Boeken over Indië, de kampen, de politionele acties en het goede leven
Scherven van smaragd door Jill Stolk Uitgever: Moesson, f21,50
Dreiging onder de tropen door Iens van Doorn Uitgever: Wever, f22,50
Politiek-politioneele overzichten van Nederlandsch-Indië door Harry A. Poeze Uitgever: Martinus Nijhoff, f60, -
Het Nederlands belang door H. Baudet, M. Fennema e.a. Uitgever: Het Spectrum, f29,90
Documenten betreffende de eerste politionele actie. door H.L. Zwitzer Uitgever: Bijdragen Sectie Militaire Geschiedenis van de Landmachtstaf, f17,50
Als krijgsgevangenen naar de Molukken en Flores door J.H.W. Veenstra e.a. Uitgever: Martinus Nijhoff, f39,50
De mensen noemen het liefde door Hélène Weski Uitgever: Moesson, f22,50
Wedloop met de Moesson door G.F. Jacobs Uitgever: Wever, f26,75
Vastgelegd voor later door Thilly Weissenborn Uitgever: Sijthoff, f27,75
Tessel Pollman
Jill Stolk
De Indische mensen die na de soevereiniteitsoverdracht (1950) naar Nederland kwamen, hebben zeer geworsteld met aanpassing, identiteitsvragen en kampherinneringen. Hun kinderen dragen daar de sporen van. Jill Stolk schrijft in Scherven van smaragd over haar Indische achtergrond: ze zag er een tikje Japans uit (vindt ze zelf), met wat Indische mensen getrokken ogen noemen. Haar vader had zeer onder Japanners geleden, en was daar niet overheen gekomen. Dat maakte haar kinderjaren niet makkelijk - ook niet voor hém die in het kind iets Japans terugzag.
Zoals veel Indische kinderen leerde ze dat juist zij in Nederland heel goed haar best moest doen. ‘Dubbelbewijzen’ noemen de Indische kinderen van nu dat wel. Jill Stolk schrijft: ‘Hoe langer ik er over nadacht des te zekerder wist ik dat ik niet de beste op school hoefde te worden omdat ik zijn dochter was en hij zijn raaf een duif waande, vadertrots had me vast vertederd, maar omdat ik een Indische was.’ Het duidelijke accent op het anders-zijn stuit Jill Stolk tegen de borst: zij voelt zich gewoon, Nederlands, een schoolkind, later een student musicologie, een haar competetieve inslag, die ze onmiskenbaar aan de dag legt, is ook wel heel traditioneel on-Indisch. Over twee kleine meisjes die ze verlegen ziet rondscharrelen daar waar andere kinderen grote pret maken, schrijft ze niet voor niets: ‘Hun bedeesdheid houdt verband met hun Indisch-zijn, maar hoe het precies zit, weet ik niet.’
Het boek is een onderzoek naar de vraag hoeveel Indisch-zijn er in haar zelf is opgeslagen en wat dat dan betekent. Niets? Een herinnering? Iets dat bij de oudere generatie hoort? Of toch iets zeer substantieels en zinvols? Dat is een vraag waarop geen antwoord wordt gegeven. De ontkenning van de relevantie van het Indisch-zijn wordt gehandhaafd, maar niet helemaal overtuigend. Heel mooi is de mededeling voor in haar boek, ironisch en ook wel bitter als we denken aan de wijze waarop de Indische mensen door het lot over de ganse aardbodem, van Java tot Birma tot Holland werden geslingerd, om daar niet begrepen en wel gediscrimineerd te worden: ‘Alle karakters in dit boek zijn fictief, iedere gelijkenis met personen berust op toeval’. Net zo ironisch, stekelig en onderzoekend is de kortaffe, heldere tekst van Jill Stolks bóek dat in niveau niets onderdoet voor het boek van Marion Bloem (Geen gewoon Indisch meisje) dat dezelfde vragen stelt, met een geheel ander antwoord.
| |
Iens van Doorn
Het is fascinerend hoeveel iemand kan meemaken en hoe weinig hij ervan kan leren. Iens van Doorn is het pseudoniem van een vrouw die in de chaotische jaren 1945-1950 in Indië woonde, daar vier kleine kinderen in leven hield, er twee mannen verloor en weer hertrouwde, en dood en moord en revolutie om zich heen zag.
Straat met leemwanden in Bali. Foto van Thilly Weissenborn uit Vastgelegd voor later
Iens van Doorn heeft haar memoires geschreven, volgens de ondertitel (Roman uit de nadagen van Nederlandsch-Indië) als roman, maar in feite als een kroniek. Die kroniek is volgepakt met herinneringen aan toen Indië nog een echte vooroorlogse kolonie was, met zwempartijen en borrels en vakanties in de bergen. Na de oorlog is alles drastisch veranderd en Iens van Doorn beschrijft dat vanuit haar zeer beperkte perspectief. Er komt, behalve als verachtelijke ‘pelopper’ (opstandeling) en als baboe, geen Indonesiër in haar boek voor. Ze leeft in een volstrekt blanke wereld, de stengun klaar in de hand, (‘Gelukkig waren er aan blanke zijde geen slachtoffers’) tegen de ‘peloppers’, zonder zich een seconde te verdiepen in de grote veranderingen in Zuid-Oost-Azië. Sukarno is een blandahater (blankenhater). De kapitein Westerling die na de onafhankelijkheid van Indonesië toch nog probeert een anti-Sukarnocoup te plegen is een held en de wereld is verder met kranten dichtgeplakt. Drank, echtelijke ruzies, scheidingen, familiedrama's en de met hartelijkheid beschreven zorg voor de kinderen, verder reikt de horizon meestal niet. Het is een grove wereld, met platte argumenten, met sterke verhalen van zich vervelende militairen en zonder een greintje echte belangstelling voor het land. Over de dekolonisatie leert dit boek niet veel. Over de gruwelen van de moorden die de opstandige Indonesiërs op de Nederlanders pleegden en op de traumatische uitwerking daarvan des te meer. Na vijfendertig jaar is dat te weinig. De Hollanders spelen in het boek een uitsluitend brave rol, en over het waarom van de revolu- | |
| |
tie tegen de Nederlanders wordt met geen woord gezinspeeld. Een wonderlijke uitgave van de Franeker uitgeverij Wever die zulke prachtige boeken over Indonesië in haar fonds heeft.
| |
Harry A. Poeze
In 1926 werden in Indonesië door de inheemse communistische partij revolutionaire acties ondernomen. Ze liepen op niets uit, maar de Nederlanders waren bang geworden. Vanaf 1927 verschenen politiek-politionele overzichten die aan een selecte kring van hoge ambtenaren werden rondgestuurd. Daarin noteerde de Algemeene Recherche Dienst in Indië al wat haar verdacht voorkwam om zo de overheden te waarschuwen. Iedere vergadering (iedere? nu ja, dat dachten de rechercheurs vermoedelijk) van drie vooruitstrevenden in een achtertuin werd in het politiek-politionele overzicht gemeld. De bijzondere aandacht hebben natuurlijk de communisten. Citaat: ‘Een zekere Djasan te Soerabaja schijnt les te geven in schermen om de aanhangers der roode beweging daarmede voor te bereiden op den komende strijd.’ Dat was juni 1927. In oktober meldt de Algemeene Recherche: ‘Uit Cheribon werd bericht ontvangen over de oprichting van de Cheribonsche Padvindersorganisatie. Te Buitenzorg werd een Studieclub opgericht terwijl uit Bandoeng de oprichting werd gemeld van het Schoolfonds Indonesia tot steunverleening aan onbemiddelden. Blijkens een Bandoenbericht zou in Januari 1928 opgericht worden een militaire vereeniging Persatoean Militair Indonesia gebaseerd op Indonsich nationalisme. De Cursus Zelfstudie te Bandoeng zou overgegaan zijn in handen van Lim Soei Tjoan.’ Zo gaat dat door, honderden, duizenden pagina's. Harry A. Poeze schreef bij deze ogenschijnlijk droge kost een zeer informatieve inleiding, met een analyse van de rol van het onderwijs in de groei van het nationalisme, met veel tabellen over dat onderwijs, met erg veel informatie over de vele partijtjes en beweginkjes waar de Nederlandse recherche het oog op hield, en met een overzicht over de politiek-militaire bestuurlijke situatie. Buitengewoon waardevol. Dit eerste deel van de recherche-overzichten beslaat de jaren 1927 en 1928.
| |
H. Baudet E.A.
In 1945 was iedereen in Nederland ervan overtuigd dat Indië een steunpilaar was van de Nederlandse economie - Indië verloren, rampspoed geboren, zei men. En dus moest Indië van Nederland blijven, in ieder geval het Nederlandse bedrijfsleven daar. Wonderlijk genoeg bleek Nederland ook zonder Indië na 1950 mee te kunnen doen aan het Wirtschaftswunder. Dat had niemand voorzien. Tussen 1945 en 1950, toen de dekolonisatie in volle gang was (al trachtten wij die militair tegen te houden), probeerden mensen uit het bedrijfsleven en ambtenaren een uitweg te vinden. Het ene Nedelandse ministerie was daarbij veel beter op de hoogte dan het andere, en veel inventiever en vooruitstrevender. Twee groepen van wetenschapsbeoefenaren en studenten uit Groningen (economisch-historici) en uit Amsterdam (politicologen) werkten samen om in Het Nederlands belang bij Indië verslag te doen van hun speurtocht naar de wijze waarop Den Haag en de toppen van de diverse bedrijven reageerden op de dekolonisatie. Ministeries worden doorgelicht, oud-ambtenaren en directeuren van grote bedrijven werden geïnterviewd, en gekeken werd naar de dubbelfuncties van mensen. Daarbij blijkt dat overheidsdienaren zelden in het bedrijfsleven waren geïnteresseerd, in alle betekenissen van het woord en dat het bedrijfsleven niet kon binnendringen in ambtelijke kringen. Opmerkelijk genoeg is deze Nederlandse situatie een spiegelbeeld van de Indische: ook daar waren de Hollanders in ambtenarij en in bedrijfsleven werkzaam in twee zeer van elkaar gescheiden sferen. Het Nederlands belang bij Indië is als boek niet heel mooi gecomponeerd, want daarvoor zijn er te veel auteurs. Maar het bevat heel veel waardevolle informatie over de ambtenarij in Nederland op ministerieel niveau en geeft een mooi en waardevol overzicht van de politieke handel en wandel van de grote koloniale ondernemingen die allen hun top in Nederland
hadden.
| |
H.L. Zwitzer
De militaire geschiedenis van de laatste jaren van ons koloniaal bewind in Indië is maar voor een deel bekend. De historicus Hans Zwitzer, die als officier werkzaam is bij Sectie Militaire Geschiedenis van de Landmachtstaf heeft nu de Documenten betreffende de Eerste Politionele Actie openbaar gemaakt. Die eerste Actie werd gehouden van 20/21 juli tot 4 augustus 1947, en Zwitzers boek bevat een ruime inleiding op die acties plus alle militaire documenten, lijsten van bevelvoerende officieren, de instructies en ten slotte de verslagen van de diverse activiteiten die de Nederlandse militairen daar ontplooiden. Ook bevat het boek voorheen vertrouwelijke documenten van de Nederlandse militaire inlichtingendiensten omtrent de samenstelling van het Indonesische leger. In zijn inleiding schetst majoor Zwitzer welke politieke en militaire overwegingen leidden tot deze oorlog, die Nederland zoveel schade zou opleveren en die in onze onnavolgbare domheid nog zou worden gecompleteerd door onze militaire acties op Nieuw-Guinea, bijna vijftien jaar later. Majoor Zwitzer over het politieke gelijk of ongelijk van die acties: ‘De militaire acties na 1945 waren, zo kunnen wij thans in de na bijna veertig jaar ontstane luwte vaststellen, gebaseerd op een gelijk dat vooroorlogs en deels zelfs negentiende-eeuws was en dat in 1945 zijn betekenis had verloren.’ (De publikaties van de Sectie Militaire Geschiedenis zijn gewoon via de boekhandel te bestellen.)
| |
J.H.W. Veenstra
Op de Molukken en op Flores hadden de Japanners tijdens hun bezetting van ‘Indië’ krijgsgevangenkampen. Engelse en Nederlandse militairen kwamen daarin terecht. J.H.W. Veenstra heeft met een aantal andere ex-gevangenen alle mogelijke herinneringen en documenten verzameld en uitgegeven. Het is een verslag geworden dat loopt van dag tot dag, en het is vanzelfsprekend een gruwelijk boek omdat de gebeurtenissen gruwelijk waren. De dodenlijst achter in het boek beslaat vele pagina's. Maar omdat een krijgsgevangenkamp volgens de internationale wetgeving aan de geïnterneerden ook een aantal vrijheden hoort te verschaffen, waren er ook komische momenten. Er kon gelezen worden, en zelfs waren er pogingen tot het opvoeren van cabaret. Maar van de krijgsgevangenen kwam ten slotte meer dan een kwart niet terug.
Het is al vaak beschreven: de Japanners hielden zich nauwelijks aan de internationale wetgeving wat betreft de rechten en plichten van een krijgsgevangene. Daardoor was erg veel afhankelijk van de vraag of een kamp een goede of een slechte leiding had. Sommige Japanners werden bij de tribunalen in Tokio, na de oorlog, nadrukkelijk geprezen door hun ex-gevangenene. Anderen, zoals Mori die op Haruku (Molukken) een schrikbewind voerde, waren ‘overberucht’. Het interessante is dat deze Mori onder de naam Rottang-Hara optreedt in de film Merry Christmas Mr. Lawrence, de film die gemaakt is naar de verhalen ‘A Bar of Shadow’, ‘The Seed and the sower’ en ‘The sword and the doll’ van de Engelse Zuid-Afrikaan Sir Laurens van der Post. In die verhalen speelt Mori (Rottang-Hara) een nogal vriendelijke rol, bespeeld en gemanipuleerd ten goede als hij zou zijn door Van der Post die ook als krijgsgevangene in Indonesië zat en zich beroept op zijn bijzondere inzicht in de aard van de Japanner. Bij Veenstra en zijn vrienden is daar geen sprake van - keer op keer is juist Mori degene die het verst gaat in wreedheid en willekeur.
| |
Hélène Weski
Hélène Weski is een schrijfster van mooie, bittere, en cynische verhalen over het koloniale leven in Indië. Ze heeft weinig last van nostalgie, en beschrijft in De mensen noemen het liefde het koloniale leven vanuit het standpunt van een kind dat bedrogen wordt in haar affecties, en vanuit de volwassene die zich stoort aan de koloniale domheid en de discriminatie van ‘inlanders’, Chinezen en Indo's. Een van de mooiste verhalen in deze bundel is de Njai (inlandse concubine) wier kind uit misplaatste sentimentaliteit wordt geëcht door een blanke vrouw die zich niet thuisvoelt in de
| |
| |
tropen. Ontmoeting in een Zen-tuin is een wonderlijk en etherisch verhaal over een vrouw die onder de Japanners geleden heeft en dan in een verstilde tuin in Japan een ontmoeting heeft die haar verzoent, voor zover dat kan, met haar Japanse vijand. Die komt haar tegemoet in de vorm van een Japanner die ze al eens eerder ontmoette: in de oorlog. En hij was een goede Japanner. En twijfelt zelf, en heeft wroeging over wat er is gebeurd. ‘Ook jaren van meditatie, van harde training in een Zen-klooster hebben mij geen antwoord op de vraag gebracht. Hoe moet een mens handelen?’
De mensen noemen het liefde is de derde bundel van mevrouw Weski. De andere twee, Van mensen en machten en Niet meer dan een rat, bevatten net als deze nieuwe bundel knappe, ontluisterende en erotische verhalen uit het oude Indië waar de normen van het zedige Holland door menigeen al snel verlaten werden. De hypocrisie en de liefdeloosheid van de koloniale samenleving werd daar helaas niet minder van.
| |
G.F. Jacobs
Toen de Japanners in 1945 capituleerden, stonden de geallieerden voor de immense taak de bezette gebieden te gaan bevrijden. Het aantal mensen dat daarvoor beschikbaar was stond in geen enkele verhouding tot de hoeveelheid vierkante kilometers die de Japanners bezet hadden. Vandaar dat de Britten onder bevel van Mountbatten zegge en schrijve één officier beschikbaar hadden om op Sumatra de overdracht van de macht voor te bereiden. Gideon F. Jacobs (net als Sir Laurens van de Post, een Zuidafrikaan) werd er naar toegestuurd en vertelt in zijn boek Wedloop met de moesson hoe hij op het scherp van de snede moest werken om én de Japanners eronder te houden, en de levens van de Europese geïnterneerden te beschermen en met de opkomende nationalisten de vrede moest zien te bewaren in een periode waarin de Japanners nog alle wapens bezaten, de Europeanen uitgehongerd waren en de nationalisten, althans de extremen onder hen, zonnen op wraak voor zoveel jaar kolonialisme. Jacobs heeft over die eerste bevrijdingsdagen een interessant, spannend en buitengewoon informatief boek geschreven dat iedere geïnteresseerde in de dekolonisatie lezen moet.
| |
Thilly Weissenborn
Foto's uit Indië zijn vaak foto's van het tempo doeloe of van de tijd die daarachteraan kwam. Het echte tempo doeloe was immers rond 1900 afgelopen. Maar ook in de foto's van de tijd daarna overheersen de witte pakken, de koele voorgalerijen, de bedienden die een splitje schenken en de kleine meisjes in een wit japonnetje met de baboe. Veel blanken staan er op die foto's in de nostalgische fotoboeken die in de afgelopen jaren zo in de mode zijn geweest. Weinig Indonesiërs zijn erop zichtbaar. Weinig van de inheemse bedrijvigheid is erop te zien en weinig van de imposante natuur.
Thilly Weissenborn, geboren in het voormalige Indië in 1889, was anders. Ze was beroepsfotografe, en zij portretteerde als zodanig menig snoezig Hollands kindje, maar in haar vrije werk concentreerde ze zich op de natuur van Java en op de mensen die er thuishoorden. In Vastgelegd voor later is een serie adembenemende foto's van haar te zien, soms zo scherp belicht en afgedrukt als een ouderwetse gravure, van kraters, vulkanen, sawah's (rijstvelden), de eruptie van lava die in een meer stort, een modderwel in een kratervlakte, meren, zonsondergangen, bomen en varens. Dat zijn de sterkste foto's in haar oeuvre. Maar haar andere foto's zijn ook waardevol: mannen, vrouwen, dorpjes, het hele personeel van het ziekenhuis in Garoet (waar zij zelf woonde) met de blanken in het midden, de regent van Tasikmalaja (een Javaan), het interieur van het paleis van de gouverneur-generaal in Buitenzorg - een prachtige foto overigens. Al die foto's zijn vrij van kneuterigheid, ze zijn eerder heel esthetisch dan dat ze uit zijn op het etaleren van sociale bewogenheid, maar daarin zijn ze dan ook zeer aristocratisch, en vrij van goedkoop sentiment.
Wie echt van Indonesië houdt en niet alleen van de herinnering aan de blanke aanwezigheid daar, zal dit een fascinerend boek vinden.
■
|
|